ECLI:NL:GHAMS:2019:1004

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
18/00140, 18/00141, 18/00142
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn verminderd. De belanghebbende, die slechtziend is en lijdt aan astma, had kosten gemaakt voor de aanschaf van een bril en een iPad, die hij als specifieke zorgkosten wilde aftrekken. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de bril aftrekbaar waren, omdat deze een beschermende functie had, terwijl de kosten van de iPad niet aftrekbaar waren, omdat deze niet specifiek voor zieke of invalide personen waren. De inspecteur ging in hoger beroep, waarbij het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de aftrek voor de bril had toegestaan, omdat de drempel voor aftrek niet correct was toegepast. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de inspecteur ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 18/00140 tot en met 18/00142
5 maart 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep van achtereenvolgens
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
[naam], te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: H. Landwerd)
tegen de uitspraak van 28 februari 2018 in de zaken met kenmerk HAA 17/2989, HAA 17/2990 en HAA 17/2991 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 17 september 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.416 (hierna: de navorderingsaanslag 2012).
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 17 september 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.172 (hierna: de navorderingsaanslag 2013).
1.1.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 17 september 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.819 (hierna: de navorderingsaanslag 2014).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 14 juni 2017, de hiervoor genoemde navorderingsaanslagen (hierna gezamenlijk ook te noemen: de navorderingsaanslagen) gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2018 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een naar een berekend belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.388;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een naar een berekend belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.012;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een naar een berekend belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.772;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 375,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 maart 2018. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tegen de uitspraak van de rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en zijn echtgenote [naam echtgenote] . Namens de inspecteur zijn verschenen H.P.E. Bourne en M. Gomes. Ter zitting is het hoger beroep gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerk AMS 18/00143 en AMS 18/00144 (van belanghebbendes echtgenote).
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser is gehuwd met [naam echtgenote] (hierna: de echtgenote). In de onderhavige jaren waren zij woonachtig in [plaats] .
2. Eiser is slechtziend en lijdt aan astma. Om deze redenen heeft eiser, op advies van een arts, een bril met speciale, gekleurde, glazen aangeschaft op 25 juli 2012 voor een bedrag van € 800. Eiser heeft in 2010, op aanraden van zijn huisarts, de vloerbedekking in de slaapkamers van zijn woning laten vervangen door laminaat. Eveneens in 2010 heeft eiser aanpassingen in zijn keuken laten doen waarbij de fronten van de keukenkastjes zijn vervangen en grotere handgrepen zijn geplaatst. In 2014 heeft eiser in de Apple Store […] een iPad gekocht met spraakfunctie.
3. Op 13 februari 2013 heeft eiser voor het jaar 2012 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.245. In de aangifte is het totaalbedrag aan specifieke zorgkosten als volgt opgebouwd:
Kosten medicijnen € 527
Uitgaven voor hulpmiddelen € 880
Uitgaven voor woningaanpassingen € 1.000
Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 380
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 310 +
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 3.097
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 2.096 -/-
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 1.001
Hiervan heeft eiser € 171 in zijn aangifte in aanmerking genomen. De echtgenote heeft de resterende € 830 in haar aangifte in aanmerking genomen.
4. Op 10 maart 2014 heeft eiser voor het jaar 2013 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.646. In de aangifte is het totaalbedrag aan specifieke zorgkosten als volgt opgebouwd:
Kosten medicijnen € 477
Uitgaven voor hulpmiddelen € 1.325
Uitgaven voor woningaanpassingen € 1.000
Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 400
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 310 +
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 3.512
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 1.986 -/-
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 1.526
Dit bedrag is volledig bij de aangifte van eiser in aanmerking genomen.
5. Op 20 februari 2015 heeft eiser voor het jaar 2014 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.836. In de aangifte is het totaalbedrag aan specifieke zorgkosten als volgt opgebouwd:
Kosten medicijnen € 527
Uitgaven voor hulpmiddelen € 3.171
Uitgaven voor woningaanpassing € 1.000
Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 400
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 775 +
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 5.673
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 2.240 -/-
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 3.433
Hiervan heeft eiser € 983 in zijn aangifte in aanmerking genomen. De echtgenote heeft de resterende € 2.450 in haar aangifte in aanmerking genomen.
6. De definitieve aanslagen IB/PVV over 2012, 2013 en 2014 zijn overeenkomstig de aangiften opgelegd.
7. Met dagtekening 8 maart 2016 heeft verweerder een vragenbrief verstuurd aan eiser met betrekking tot de in geschil zijnde jaren. Hierop heeft eiser per brief van 20 mei 2016 gereageerd. Op grond hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat niet alle door eiser opgevoerde kosten kwalificeren als specifieke zorgkosten en heeft verweerder met dagtekening 17 september 2016 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.
8. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 is de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd met een bedrag van € 171 en is het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 29.416. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 is de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd met een bedrag van € 1.526 en is het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 28.172. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag voor het jaar 2014 is de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd met een bedrag van € 983 en is het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 33.819.
9. Eiser heeft op 20 september 2016 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen.
10. Op 23 mei 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
11. Verweerder heeft op 14 juni 2017 uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de navorderingsaanslagen zijn gehandhaafd. ”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanschafkosten van de bril en de aanschafkosten van de iPad aftrekbaar zijn als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
3.2.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof aangegeven niet langer de kosten voor het aanleggen van het laminaat en de kosten voor het aanpassen van de keuken te claimen als zijnde aftrekbaar als specifieke zorgkosten. Deze hoger beroepsgronden zijn aldus ingetrokken.

4.Oordeel rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Aanschafkosten bril
16. Artikel 6.17, eerste lid en onderdeel d, van de Wet IB 2001 bepaalt dat uitgaven voor specifieke zorgkosten uitgaven zijn die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen.
17. In de memorie van toelichting van de ‘Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)’ (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 706, nr. 3, p. 47) is over artikel 6.17, eerste lid en onderdeel d, van de Wet IB 2001 het volgende vermeld:
“In het voorgestelde artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 wordt de aftrekmogelijkheid van uitgaven voor andere hulpmiddelen geregeld.
Uitgaven voor brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen zijn uitgezonderd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in afwijkingsgraad van de ogen en daarmee in sterkte van bril of contactlenzen, omdat vanwege uitvoeringstechnische redenen een dergelijke afbakening niet mogelijk is.
De reden van uitsluiting van voornoemde hulpmiddelen is, dat het dragen van een bril of contactlenzen een zo veel voorkomend verschijnsel in onze samenleving is dat de kosten die met de aanschaf en het gebruik hiervan samenhangen niet als voldoende specifiek en naar hun aard als meerkosten in vergelijking met doorgaans gezonde personen beoordeeld zijn,
om voor aftrek in aanmerking te komen. Omdat een ooglaserbehandeling ter vervanging of voorkoming van bril of contactlenzen nauw verbonden is met het dragen van een bril of contactlenzen, zijn de uitgaven voor een dergelijke behandeling eveneens uitgesloten van aftrek. Onder overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen wordt bijvoorbeeld contactlensvloeistof verstaan.”
18. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn bril een medische noodzaak heeft en ter onderbouwing daarvan heeft hij een schriftelijke verklaring van zijn oogarts overgelegd. Eiser heeft verklaard, en de verklaring van de oogarts ondersteunt dat, dat de (geelfilter)glazen in zijn bril geen sterkte hebben om hem beter te kunnen laten zien, maar de functie hebben om zijn ogen te beschermen tegen blauw licht, zodat verdere achteruitgang van het functioneren van zijn ogen wordt vertraagd.
19. Gelet op de verklaring van eiser ter zitting en de schriftelijke verklaring van zijn oogarts, is de rechtbank van oordeel dat de bril van eiser niet de functie van ondersteuning van het gezichtsvermogen heeft, maar een beschermende functie heeft voor de ogen van eiser. Op grond daarvan kan de bril van eiser niet worden geschaard onder de in artikel 6.17, eerste lid en onderdeel d, van de Wet IB 2001 uitgezonderde brillen. De rechtbank zal hierna beoordelen of de bril kan worden aangemerkt als ‘ander hulpmiddel’ als bedoeld in onderdeel d en/of het tweede lid van artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
20. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan op de voet van het hieronder (onder 23) weergegeven tweede lid van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 aftrek worden verleend, indien het hulpmiddel een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar haar aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen. Daartoe is onvoldoende dat er een causaal verband bestaat tussen de aanschaf en het gebruik van het middel en de vermindering van de klachten als gevolg waarvan een elementaire lichaamsfunctie kan worden uitgeoefend. Vereist is dat het middel een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen (vgl. Hoge Raad 25 april 2001, nr. 36 029, ECLI:NL:HR:2001:AB1297, Hoge Raad 5 maart 2004, nr. 38 428, ECLI:NL:HR:2004:AO5054 en Hoge Raad 14 september 2007, nr. 41 597, ECLI:NL:HR:2007:BB3439).
21. Niet in geschil is dat er een medische noodzaak voor eiser bestaat voor het dragen van de bril en dat de uitgaven voor de bril direct verband houden met het ziektebeeld van eiser. Voorts acht de rechtbank op basis van hetgeen eiser naar voren heeft gebracht aannemelijk dat een dergelijke bril een bijzondere hoedanigheid bezit als gevolg waarvan deze uitsluitend door zieke personen pleegt te worden gedragen. De rechtbank is gelet op dit een en ander van oordeel dat de bril moet worden aangemerkt als ander hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid en onderdeel d van de Wet IB 2001, zodat verweerder de kosten van de bril ten onrechte niet in aftrek heeft toegelaten. In zoverre zijn de beroepen gegrond.
22. Blijkens de tot de gedingstukken behorende nota is de bril aangeschaft op 25 juli 2012 in Polen voor een bedrag van, omgerekend, € 800. Voor de aftrek specifieke zorgkosten heeft eiser hierop een afschrijving van vijf jaar toegepast, wat neerkomt op een bedrag per jaar van € 160. Voor het jaar 2012 is van het bedrag van de totale aftrek specifieke zorgkosten 17% in de aangifte van eiser in aanmerking genomen en 83% in de aangifte van de echtgenote van eiser, voor het jaar 2013 is het bedrag van de totale aftrek specifieke zorgkosten volledig in de aangifte van eiser in aanmerking genomen en voor het jaar 2014 is van het bedrag van de totale aftrek specifieke zorgkosten 29% in de aangifte van eiser in aanmerking genomen en 71% in de aangifte van de echtgenote van eiser. De rechtbank zal overeenkomstig deze verdeling de kosten van de bril in aanmerking nemen bij eiser en zijn echtgenote. Voor eiser betekent dit dat het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd dient te worden met € 27,20 (2012), € 160 (2013) en € 46,40 (2014), zodat het belastbaar inkomen voor de respectievelijke jaren moet worden verminderd tot de volgende bedragen (naar beneden afgerond): € 29.388 (€ 29.416 minus € 27,20), € 28.012 (€ 28.172 minus € 160) en € 33.772 (€ 33.819 minus € 46,40).
Aanschafkosten iPad
23. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 luidde tot 2014, voor zover van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
(…)
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hiertoe worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;
b. zaken en aanpassingen van zaken, niet zijnde een aanpassing van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, voorzover deze zaken en aanpassingen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.”
24. Met ingang van 1 januari 2014 luiden genoemde bepalingen als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;
(…)
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden in ieder geval niet aangemerkt:
1°. brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
2°. scootmobielen;
3°. rolstoelen;
4°. aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan.”
25. Nu eiser aanspraak wenst te maken op de begunstigende regeling van artikel 6.17 van de Wet IB 2001, ligt het op zijn weg om tegenover de betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat de door hem aangeschafte iPad over een bijzondere hoedanigheid beschikt die meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen. De rechtbank is van oordeel dat eiser, met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet is geslaagd in deze op hem rustende bewijslast. De omstandigheid dat een iPad beschikt over een spraakfunctie is daartoe onvoldoende.
Aanleggen laminaat en aanpassingen keuken
26. Op grond van het hiervoor genoemde (zie onder 23) artikel 6.17, tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 (tekst tot 2014) komen voor aftrek in aanmerking aanpassingen van een woning die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht.
27. Eiser heeft gesteld dat hij vanwege zijn astma door zijn huisarts is geadviseerd de vloerbedekking in de slaapkamers te vervangen door laminaat. Ook in verband met het feit dat hij slechtziend is, is laminaat voor het geluid beter dan vloerbedekking. Ook de aanpassing aan de keuken, waarbij nieuwe fronten zijn geplaatst met grotere handgrepen, waren voor eiser noodzakelijk in verband met zijn slechtziendheid. Gelet op deze redenen van het aanleggen van laminaat en de aanpassingen aan de keuken is eiser van mening dat de daarmee verband houdende kosten als zorgkosten kwalificeren. Eiser heeft ter onderbouwing van de aftrek een rekening overgelegd van de aanschafkosten en het laten leggen van het laminaat en van de aanpassingen aan de keuken. Ook heeft hij een medisch verslag overgelegd waaruit zijn toestand blijkt.
28. De door eiser opgevoerde kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als uitgaven voor aanpassingen van de woning die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a van de Wet IB 2001. Niet aannemelijk is geworden dat eiser deze uitgaven heeft gedaan op medisch voorschrift. Het karakter van een voorschrift is dat het voorschrijft, dat wil zeggen: aangeeft wat gedaan of nagelaten moet worden (vgl. Hof Den Bosch 19 december 2014, nr. 13/00985, ECLI:NL:GHSHE:2014:5405). Het door eiser overgelegde medische verslag van zijn toestand kan niet worden aangemerkt als een medisch voorschrift in de zin van voornoemd artikel. Gelet op de wettekst is voor 2014 aftrek voor woningaanpassingen geheel uitgesloten, zodat ook op die grond aftrek niet mogelijk is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de aftrek heeft geweigerd.
Slotsom
29. Gelet op hetgeen onder 16 tot en met 22 is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten waarbij de rechtbank de onderhavige zaken en de zaken met nummers HAA 17/2992 en HAA 17/2993 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht nu genoemde zaken gelijktijdig zijn behandeld ter zitting van de rechtbank, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde en de werkzaamheden van de gemachtigde voor eiser en zijn echtgenote nagenoeg identiek konden zijn. De kosten stelt de rechtbank op grond van het vorengenoemde Besluit, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 751,50 wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 501, een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaken en een factor 1,5 wegens 4 of meer samenhangende zaken). De rechtbank ziet voor de vergoeding van de bezwaarkosten geen aanleiding nu eiser in de bezwaarfase geen verzoek tot vergoeding van deze kosten heeft gedaan. De proceskostenvergoeding zal bij helfte worden toegekend aan eiser en zijn echtgenote, zodat de vergoeding van proceskosten aan eiser bedraagt (€ 751,50 / 2 =) € 375,75.”

5.Beoordeling van het geschil

Aanschafkosten iPad
5.1.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist (onder 23 tot en met 25 van de rechtbankuitspraak) dat de in dit verband (voor de aanschaf van de iPad) door belanghebbende opgevoerde kosten niet aftrekbaar zijn als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het Hof neemt de gronden van de rechtbank zoals weergegeven in de onderdelen 23 tot en met 25 van haar uitspraak over en maakt die tot de zijne. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd of (nieuwe) bewijsmiddelen overgelegd die een ander licht op de zaak werpen. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende faalt derhalve.
Aanschafkosten bril
5.2.
De rechtbank heeft met betrekking tot de door belanghebbende in zijn aangifte opgevoerde kosten van zijn (bijzondere) bril geoordeeld dat hij deze als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking kan nemen. De in dit verband in aanmerking te nemen additionele aftrek heeft de rechtbank vastgesteld op respectievelijk € 27,20 (2012), € 160 (2013) en € 46,40 (2014), welke bedragen de rechtbank één-op-één in mindering heeft gebracht op de bij de respectievelijke navorderingsaanslagen vastgestelde belastbare inkomens uit werk en woning. De inspecteur heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank deze vermindering ten onrechte heeft toegepast.
5.3.
Het Hof volgt de inspecteur in dit standpunt en overweegt daarbij dat, naar de inspecteur terecht heeft aangevoerd, de rechtbank bij de toegepaste vermindering in verband met de aanschafkosten van de bril ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de in artikel 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) opgenomen drempel, althans die drempel in ieder geval niet juist heeft toegepast. In zijn hoger beroepschrift heeft de inspecteur een uitgebreide berekening opgenomen waaruit volgt dat, uitgaande van de gezamenlijke partnerinkomens van belanghebbende en zijn partner van respectievelijk € 64.715 (2012), € 62.813 (2013) en € 67.228 (2014), het voor de uitgaven van specifieke zorgkosten in aanmerking te nemen drempelbedrag respectievelijk € 2.096 (2012), € 1.986 (2013) en € 2.240 (2014) bedragen.
5.4.
Het Hof acht deze, door belanghebbende overigens ook niet bestreden, drempelbedragen in ieder geval niet te hoog vastgesteld. Hierbij wijst het Hof erop dat de inspecteur in weerwil van de hiervoor genoemde wettelijke regeling de bij de onderhavige navorderingsaanslagen vastgestelde verzamelinkomens, te weten inkomens ná toepassing van persoonsgebonden aftrek, als uitgangspunt voor het bepalen van de drempels heeft genomen. Uit artikel 6.20 van de Wet IB 2001 volgt echter dat bij de berekening van het drempelbedrag het verzamelinkomen vóór de toepassing van de persoonsgebonden aftrek het uitgangspunt is. Gelet hierop zijn de drempelbedragen hoe dan ook te laag vastgesteld.
5.5.
Het Hof overweegt voorts dat de (samengevoegde) geclaimde zorgkosten van belanghebbende en zijn echtgenote met de additionele aftrek ter zake van de bril erbij opgeteld in de onderhavige jaren neerkomen op een bedrag van in totaal € 983 (namelijk medicijnen € 340 + uitgaven voor hulpmiddelen (inclusief de bril) € 196 + uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit € 109 + geneeskundige hulp € 28 + extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 310), welk bedrag reeds niet uitkomt boven de door de inspecteur berekende (zo gezegd te lage) drempelbedragen. Dit betekent dat de rechtbank de hiervoor onder 5.2 genoemde additionele aftrek ten onrechte heeft verleend en dat de rechtbank de beroepen van belanghebbende ten onrechte gegrond heeft verklaard.
5.6.
Nu het hoger beroep van de inspecteur reeds om voornoemde reden slaagt, behoeft de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanschafkosten van de bril kunnen worden gerekend tot de uitgaven van (de aftrekbare) specifieke zorgkosten, geen verdere behandeling.
Slotsom
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep van de inspecteur gegrond en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Het Hof zal beslissen zoals hierna volgt.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 juncto artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart de beroepen ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro als griffier. De beslissing is op 5 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.