ECLI:NL:GHAMS:2018:4978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
17/00612
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag leges omgevingsvergunning en schending zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een aanslag leges voor een omgevingsvergunning, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De belanghebbende, die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor de bouw van een nieuwbouwwoning, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 9.808. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de rechtbank Rotterdam de aanslag vernietigde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens naar het Gerechtshof Amsterdam verwezen voor verdere behandeling, waarbij de vraag centraal stond of de heffingsambtenaar het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel had geschonden.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2018 is de belanghebbende niet verschenen, terwijl de heffingsambtenaar wel vertegenwoordigd was. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd. Na verwijzing heeft het Hof de feiten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de bezwaren van de belanghebbende. Het Hof oordeelde dat er geen schending was van het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel, en dat de aanslag leges terecht was opgelegd op basis van de Verordening leges omgevingsvergunning 2015.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 november 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 17/00612
29 november 2018
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[X]te [plaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 13 december 2016 in de zaak met kenmerk ROT 16/2692 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 16 december 2015 aan belanghebbende een
aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 9.808 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning (hierna: de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2016 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 december 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:9570, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag vernietigd en de heffingsambtenaar gelast om aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In zijn uitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1642, heeft het gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens heeft het gerechtshof Den Haag van de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een griffierecht geheven van € 501.
1.5.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Bij arrest van 8 december 2017, nr. 17/02931, ECLI:NL:HR:2017:3077, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding naar het Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.6.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 9 januari 2018 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Een afschrift van die brief is aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een schriftelijke reactie na verwijzing in te dienen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Belanghebbende is
– zonder bericht aan het Hof – niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. B.J. Klein en mr. S. van der Vlegel. Blijkens gegevens van PostNL is de aan belanghebbende op 9 augustus 2018 per aangetekende post verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen, onder vermelding van plaats en tijdstip, op 10 augustus 2018 bezorgd op het door de belanghebbende aangegeven adres ( [adres] ). Belanghebbende is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang heeft kunnen vinden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.2. Feiten

2.1.
Met het oog op de beoordeling van het geschil na verwijzing, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.2.
Belanghebbende heeft op 25 oktober 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwbouwwoning op kavel [adres] te [plaats] met het adres [adres] te Rotterdam. Als geschatte kosten voor de werkzaamheden heeft belanghebbende € 240.000 exclusief omzetbelasting opgegeven.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft de aanslag opgelegd op basis van de Verordening leges omgevingsvergunning 2015 (hierna: de Verordening), conform de door belanghebbende geschatte kosten van de werkzaamheden.
2.4.
In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
“Ten eerste, de hoogte van de leges is verlaagd op hetzelfde moment dat wij onze aanvraag omgevingsvergunning hebben ingediend. Doordat de wijziging parallel liep aan onze aanvraag hebben wij hier niet op kunnen anticiperen. Mochten wij over deze voorgenomen wijziging op de hoogte zijn, hadden wij de aanvraag enkele weken later ingediend en daarmee waren wij niet de 2015 leges verschuldigd, maar het 2016 tarief.
Ten tweede, de Verordening Leges Omgevingsvergunning 2015 (…) van de gemeente Rotterdam leidt volgens de rechtbank tot een onredelijke heffing, omdat er geen evenredigheid is tussen de hoogte van de leges en de hoogte van de bouwsom. De systematiek van de staffel en de categorieën leiden volgens de rechtbank tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Omdat per categorie bouwsom een vast bedrag als bouwleges wordt geheven ontstaan binnen de categorie aanzienlijke verschillen in het uiteindelijk te betalen percentage. Ook bij de overgang van de ene naar de andere categorie bouwkosten vinden steeds sterke stijgingen plaats.”
2.5.
De uitspraak op bezwaar tegen de onderhavige aanslag luidt, voor zover van belang, als volgt:
“In uw bezwaarschrift geeft u kort samengevat aan dat de hoogte van de leges is verlaagd op het moment dat u uw aanvraag omgevingsvergunning hebt ingediend. Doordat de wijziging parallel liep aan uw vergunningaanvraag hebt u hierop niet kunnen anticiperen. Zou u van de voorgenomen wijziging op de hoogte zijn geweest, dan had u uw aanvraag later ingediend. Dit zou voor u € 3.831,80 voordeliger zijn.
U verwijst voorts naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake leges, waarin de rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van willekeurige en onredelijke belastingheffing. Op basis van bovenstaande verzoekt u om toepassing van de legesverordening 2016.
Hierop wil ik als volgt reageren[.]
U hebt een omgevingsvergunning aangevraagd op 25 oktober 2015. Overeenkomstig het gestelde in artikel 9 van de Verordening leges omgevingsvergunning 2016, blijft de verordening 2015 van toepassing op belastbare feiten die zich voor 1 januari 2016 hebben voorgedaan. Met betrekking tot de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bericht ik u als volgt. De rechtbank Rotterdam heeft een tweetal aanslagen omgevingsvergunningen [
Hof: bedoeld is aanslagen leges] uit 2013 vernietigd omdat de rechtbank van oordeel is dat het daar geheven tarief niet in redelijke verhouding staat tot de hoogte van de bouwkosten. De rechter heeft niet uitgesproken dat de verordening in zijn geheel overbindend is. Bovendien is de gemeente het niet eens met deze uitspraak en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Hangende de uitspraak in deze kwestie, wordt de Verordening leges omgevingsvergunning, zoals die is vastgesteld door de raad van de gemeente Rotterdam, onverkort uitgevoerd.
Op grond van het bovenstaande besluit ik uw bezwaarschrift ongegrond te verklaren.”

3.Geding na cassatie

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 december 2017 - voor zover voor het geding na verwijzing van belang - het volgende overwogen:
“2.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De onderhavige leges zijn geheven op basis van de tarieventabel (hierna: de tabel) die behoort bij de Verordening leges omgevingsvergunning 2015. In de tabel zijn vaste legesbedragen vastgesteld voor een bepaalde bandbreedte aan bouwkosten (tariefklasse), waarbij de legesbedragen hoger worden indien een hogere tariefklasse van toepassing is.
2.2.1. De klacht bestrijdt het oordeel van het Hof dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
2.2.2. De klacht slaagt (zie HR 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174). ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven.
2.2.3. Belanghebbende heeft voor de Rechtbank subsidiair het standpunt ingenomen dat de heffingsambtenaar het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft geschonden. Dit geschilpunt is door de Rechtbank niet behandeld. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van dit geschilpunt. ”

4.Geschil na verwijzing

Na verwijzing is nog tussen partijen in geschil (zie r.o. 2.2.3 van het verwijzingsarrest) of de heffingsambtenaar het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft geschonden.

5.Beoordeling van het geschil

Standpunt belanghebbende
5.1.1.
Belanghebbende heeft (zie 1.6) niet schriftelijk gereageerd op het verwijzingsarrest. Naar het hof begrijpt, handhaaft belanghebbende zijn bij de rechtbank ingenomen standpunt dat de heffingsambtenaar bij het doen van uitspraak op bezwaar het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft geschonden.
Standpunt heffingsambtenaar
5.1.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn reactie na verwijzing betwist dat van enige schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel sprake is. Door in zijn bezwaarschrift te verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6754 (hierna verder: de uitspraak van de rechtbank), was belanghebbende, aldus de heffingsambtenaar, ervan op de hoogte dat de tariefstructuur van de Tarieventabel 2013 van de gemeente Rotterdam ter discussie stond. Ditzelfde gold voor de Tarieventabel 2015; de aan de onderhavige aanslag ten grondslag liggende Tarieventabel 2015 heeft namelijk dezelfde tariefstructuur als de Tarieventabel 2013. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar duidelijk aangegeven dat hij zich niet kon vinden in de uitspraak van de rechtbank en om die reden daartegen hoger beroep had ingesteld. Bovendien is in de uitspraak op bezwaar er op gewezen dat de rechtbank niet de Verordening in zijn geheel onverbindend heeft verklaard, doch alleen heeft geoordeeld dat de gehanteerde maatstaf, zoals neergelegd in de Tarieventabel 2013, ten opzichte van die bewuste belanghebbende onverbindend moest worden geacht. Ook dit was een reden, aldus de heffingsambtenaar, om destijds het bezwaar ongegrond te verklaren. De heffingsambtenaar concludeert in zijn schriftelijke reactie na verwijzing dat de afwijzing van het bezwaar van belanghebbende met voldoende redenen was omkleed.
Oordeel Hof
5.2.
Het Hof is van oordeel dat noch het zorgvuldigheidsbeginsel, noch het motiveringsbeginsel is geschonden door de heffingsambtenaar. Uit de inhoud van de uitspraak op bezwaar (zie onder 2.5) blijkt dat de heffingsambtenaar zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de door belanghebbende aangevoerde bezwaargronden en hier ook op is ingegaan. De heffingsambtenaar heeft het standpunt van belanghebbende inhoudende dat de Tarieventabel 2015 tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leidt, verworpen en daar aan toegevoegd dat hij zich ook niet bij de door belanghebbende vermelde uitspraak van de rechtbank over de (on)verbindendheid van de Tarieventabel 2013 heeft neergelegd, gegeven het daartegen ingestelde hoger beroep. Ook hierin heeft de heffingsambtenaar reden gevonden om deze bezwaargrond van belanghebbende af te wijzen en het bezwaar ongegrond te verklaren. Gelet op dit alles is het Hof van oordeel dat de uitspraak van de heffingsambtenaar met voldoende redenen is omkleed.
5.3.
Ten overvloede overweegt het Hof nog het volgende. In bezwaar heeft belanghebbende nog aangevoerd dat voor de berekening van de onderhavig aanslag de tarieven van de Tarieventabel 2016 gehanteerd moeten worden. Deze grond heeft belanghebbende in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag, naar het Hof begrijpt, herhaald (zie onder “
Meer subsidiair” van het verweerschrift in hoger beroep). Nu de door belanghebbende ingediende aanvraag voor de omgevingsvergunning in 2015 in behandeling is genomen, heeft het belastbare feit zich in dat jaar voorgedaan. Overeenkomstig het gestelde in artikel 9 van de Verordening leges omgevingsvergunning 2016, blijft de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel 2015 van toepassing op belastbare feiten die zich vóór 1 januari 2016 hebben voorgedaan. De heffingsambtenaar heeft de onderhavige aanslag leges dan ook terecht berekend met toepassing van de Tarieventabel 2015. Ook deze grief van belanghebbende faalt derhalve.
Slotsom
5.4.
Het Hof concludeert dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden en het beroep (alsnog) ongegrond moet worden verklaard.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, B.A. van Brummelen en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 29 november 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.