In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de leges voor een omgevingsvergunning. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwe woning en ontving een aanslag van € 9.808,- aan leges. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag was opgelegd op basis van de Verordening leges omgevingsvergunning 2015. Eiser voerde aan dat het tariefsysteem in deze verordening willekeurig en onredelijk was. De rechtbank verwees naar een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin was geoordeeld dat een vergelijkbaar tariefsysteem in de Verordening leges omgevingsvergunning 2013 onverbindend was. De rechtbank concludeerde dat het tariefsysteem in de huidige verordening dezelfde gebreken vertoonde en daarom ook onverbindend moest worden verklaard.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herhiep de aanslag, waardoor eiser geen leges meer verschuldigd was. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.