In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 mei 2017, nr. BK‑17/00013. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/2692) over de leges die aan belanghebbende zijn opgelegd. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de leges zijn geheven op basis van de tarieventabel die behoort bij de Verordening leges omgevingsvergunning 2015. In deze tabel zijn vaste legesbedragen vastgesteld voor verschillende tariefklassen, waarbij hogere legesbedragen gelden voor hogere tariefklassen.
De Hoge Raad heeft de klacht van het College beoordeeld, die betoogde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van onredelijke en willekeurige belastingheffing. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht slaagde en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. Tevens werd vastgesteld dat het geschilpunt over de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel door de heffingsambtenaar door de Rechtbank niet was behandeld. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om de zaak te verwijzen naar het Gerechtshof Amsterdam voor de behandeling van dit onbehandelde geschilpunt.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 8 december 2017 door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.