Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2. Feiten
3.Geschil in hoger beroep
2. de in onderdeel 3 van de uitspraak van de rechtbank vermelde overeenkomst aan de
heffing van precariobelasting van belanghebbende in de weg staat, en
3. de aanslagen in strijd zijn met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.4. Beoordeling van het geschil
heeft: belanghebbende is degene die op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet als beheerder is aangewezen en beschikt over de economisch eigendom van het desbetreffende netwerk.
heeftnamelijk de voorwerpen. Dit is conform de uitspraak van Hof Amsterdam van 21 september 2017, 16/00533, ECLI:NL:GHAMS:2017:3990 (Maasdriel).
heeft. Voor zover dit laatste tevens heeft te gelden voor [A dochter N.V.] als juridisch eigenaar, acht het Hof doorslaggevend wie degene is die bij de netwerken een rechtstreeks belang heeft dat uitgaat boven het resterend belang van de juridisch eigenaar (vergelijk het arrest Blaricum, r.o. 2.4.2). Naar het oordeel van het Hof is dat belanghebbende en is derhalve uitsluitend zij aan te merken als degene die ‘heeft’ in de zin van het slot van artikel 3, tweede lid, Verordening. Dit betekent dat, zelfs indien [A dochter N.V.] houder zou zijn van een vergunning in de zin van artikel 3, tweede lid, Verordening, het slot van die bepaling het als belastingplichtige kwalificeren van die vergunninghouder verhindert. Het Hof verwerpt de door belanghebbende verdedigde opvatting dat bij de uitleg van de laatste volzin van artikel 3, tweede lid, Verordening het begrip ‘de voorwerpen (…) heeft’ beperkter moet worden uitgelegd dan bij de toepassing van artikel 228, eerste lid, van de Gemeentewet en (in dit geval) artikel 3, eerste lid, Verordening.