ECLI:NL:GHAMS:2017:90
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en herinvesteringsreserve
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot een aanslag vennootschapsbelasting en de vrijval van een herinvesteringsreserve. De belanghebbende, een vennootschap, had in 2011 een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst, die was gebaseerd op een belastbaar bedrag van € 6.998.980. De inspecteur had ook heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag en de heffingsrente. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna het hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam werd ingediend.
De kern van het geschil betreft de vraag of de vrijval van de herinvesteringsreserve in 2011 tot de winst van de belanghebbende moet worden gerekend. De belanghebbende stelde dat er geen herinvesteringsvoornemen was en dat de reserve eerder had moeten vrijvallen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de herinvesteringsreserve in het jaar 2011 had laten vrijvallen, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat er geen herinvesteringsvoornemen bestond. Het Hof volgde de rechtbank in haar overwegingen en voegde hieraan toe dat de bewijslast bij de belanghebbende lag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.