In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Het beroep betreft aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De Inspecteur had de aanslagen opgelegd, waarop belanghebbende bezwaar had gemaakt. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en stelde een verlies vast voor het jaar 2005. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij verschillende klachten zijn aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.