Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Datum rapport: 08-09-2009
(…)
Reikwijdte van het onderzoek
(…)
Met betrekking tot de inkomstenbelasting 2007 is het onderzoek in eerste instantie beperkt tot het beoordelen van het privé-gebruik auto. Nadat [belanghebbende] een bezwaarschrift bleek te hebben ingediend ten aanzien van de aanslag inkomstenbelasting 2007 is het onderzoek uitgebreid met het beoordelen van de kosten werk derden en de aangegeven omzet.
(…)
Bedrijfsactiviteiten
(…)
De huidige ondernemingsactiviteit bestaat uit schilderwerkzaamheden.
(…)
Gebreken in de administratie
Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- De kasadministratie ontbreek[t] en alle aantekeningen en bescheiden met betrekking tot
contante betalingen aan derden zijn niet bewaard gebleven;
- M.b.t. contante ontvangsten zijn geen bescheiden in de administratie aangetroffen;
- De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van
belastingplichtige duidelijk blijken (…).
(…)
Vastgestelde winst 2007
(…) Uit de bankrekeningen blijkt (…) dat meer geld is ontvangen dan in de administratie is verantwoord, [belanghebbende] stort regelmatig contante ontvangsten op zijn privé-bankrekening. (…)
Omzet 2007
(…)
Vermogensvergelijking 2007
(…)
Negatief netto privé
-37.652”
2.7. In een brief van gemachtigde aan de inspecteur van 5 juli 2010 is onder meer het volgende vermeld:
(…)
Bij tegemoetkoming aan het bezwaar, verzoek ik u aan belanghebbende een vergoeding in de kosten van de bezwaarfase toe te kennen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.”
Conclusie
Ik verklaar uw klacht ongegrond.”
De eerste in dit overzicht vermelde declaratie dateert van 5 juli 2010 en de laatste van 20 juli 2017. Het totaal van de aan belanghebbende gedeclareerde kosten bedraagt volgens dit overzicht € 25.939,42, waarvan circa € 10.630 betrekking heeft op de periode tot en met de uitspraak op bezwaar (juli 2010 – december 2011).
3.3. Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Voorts acht belanghebbende de uitspraak van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd doordat in rechtsoverweging 18 verwezen wordt naar ‘andere gevallen’ waarin aanleiding kan bestaan om af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit, terwijl zij de vraag onbeantwoord heeft gelaten of het onderhavige geval zo’n ‘ander geval’ is.
Tevens is de uitspraak van de rechtbank volgens belanghebbende gebaseerd op een onjuiste voorstelling van zaken, nu in rechtsoverweging 25 is overwogen dat van de inspecteur niet mag worden verwacht dat hij voor onbepaalde tijd afwacht waar de belanghebbende mee gaat komen, terwijl belanghebbende de inspecteur niet heeft verzocht voor ‘onbepaalde tijd af te wachten’ en hij dat ook niet verwachtte.
Belanghebbende had tegen de controlerend ambtenaar gezegd dat hij tijd nodig had om bewijsmiddelen te verzamelen en was daarin geslaagd, zoals blijkt uit de brief van de voormalig adviseur van 15 oktober 2009. De inspecteur reageerde echter pas bij brief van 18 november 2009 op de brief van de voormalig adviseur en toen de navorderingsaanslag was opgelegd had belanghebbende geen andere keuze dan bezwaar te maken.
Voorts staat vast dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om vóór 31 augustus 2009 op een conceptversie van het controlerapport te reageren; van die gelegenheid is geen gebruik is gemaakt, althans niet voordat het definitieve rapport op 8 september 2009 werd vastgesteld.
Naar het oordeel van het Hof is dat niet het geval, nu in een boekenonderzoek was vastgesteld dat de administratie van belanghebbende ernstige gebreken vertoonde en belanghebbende niet tijdig op het concept-controlerapport heeft gereageerd. Gegeven deze omstandigheden heeft de inspecteur niet in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld door op de brief van 15 oktober 2009 bij brief van 18 november 2009 te reageren op de wijze die hiervoor is vermeld. Daarbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de bij de brief van 15 oktober 2009 overgelegde bewijsmiddelen – zoals het Hof ter zitting van 27 september 2017 heeft vastgesteld – in het Arabisch waren gesteld en dat die brief verder weinig feitelijke informatie bevatte. Dit laatste is mede van belang, nu, zoals – in hoger beroep niet weersproken door belanghebbende – onder 22 in de uitspraak van de rechtbank is vermeld, de vermindering van de navorderingsaanslag kennelijk op (veel) meer gegevens is gebaseerd dan de informatie die in de brief van 15 oktober 2009 is verstrekt. Dat vóór het opleggen van de navorderingsaanslag door belanghebbende (alsnog) feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die de inspecteur zouden hebben moeten nopen voorafgaand aan het opleggen van die belastingaanslag nader (feiten)onderzoek te verrichten, is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt. De brief met bijlagen van 15 oktober 2009 acht het Hof daartoe niet voldoende. Dat is niet anders nu belanghebbende ter zitting van het Hof heeft gesteld dat hij de inspecteur na de brief van 15 oktober 2009 op enig moment door hem zelf vervaardigde vertalingen van de daarbij gevoegde bijlagen heeft toegezonden, aangezien de inspecteur deze (nadere) stelling heeft betwist, althans heeft gesteld dat hij niet over die vertalingen beschikt, terwijl die stelling ook niet nader is onderbouwd.