ECLI:NL:HR:2004:AQ6896

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38616
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 augustus 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding in een belastingkwestie. Het ging om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd voor de periode van 7 juli 2000 tot en met 6 oktober 2000. De belanghebbende had het Hof verzocht om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding, waarop het Hof de Inspecteur inderdaad had veroordeeld tot een bedrag van € 80,50. De Staat der Nederlanden werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden.

De belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht, de zaak heeft toegelicht. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof niet gehouden was om eigener beweging te onderzoeken of toepassing kon worden gegeven aan artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht en lid 3 van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Hoge Raad heeft de motiveringsklacht van de belanghebbende verworpen, omdat uit de uitspraak van het Hof en de gedingstukken niet bleek dat de belanghebbende zich had beroepen op bijzondere omstandigheden die een afwijking van de standaard proceskostenvergoeding rechtvaardigden. Ook de overige klachten van de belanghebbende, die stelden dat de Inspecteur een onrechtmatige daad had gepleegd, werden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten van het geding in cassatie.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.

Uitspraak

Nr. 38.616
13 augustus 2004
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 juli 2002, nr. 01/00535, betreffende na te melden verzoek om een veroordeling in de proceskosten.
1. Geding voor het Hof
Bij de intrekking van het beroep betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting voor de periode 7 juli 2000 tot en met 6 oktober 2000 is het verzoek gedaan om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding voor het Hof.
Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 80,50, en heeft de Staat der Nederlanden aangewezen als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht.
3. Beoordeling van de middelen
Het Hof heeft de proceskostenvergoeding berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof heeft derhalve kennelijk geoordeeld dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot een afwijking van die bepaling op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 3, van voormeld Besluit. De daartegen gerichte motiveringsklacht faalt, aangezien uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende zich in verband met de vergoeding van proceskosten voor het Hof op bijzondere omstandigheden heeft beroepen en 's Hofs oordeel niet onbegrijpelijk is. De overige klachten, die ervan uitgaan dat de Inspecteur jegens belanghebbende een onrechtmatige daad heeft gepleegd welke hem kan worden toegerekend, falen eveneens, reeds omdat in dit geding niet is komen vast staan dat de Inspecteur een zodanige onrechtmatige daad heeft gepleegd en het door belanghebbende voor het Hof aangevoerde het Hof niet noopte hieromtrent een oordeel te geven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2004.