ECLI:NL:HR:2004:AQ6896
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 augustus 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding in een belastingkwestie. Het ging om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd voor de periode van 7 juli 2000 tot en met 6 oktober 2000. De belanghebbende had het Hof verzocht om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding, waarop het Hof de Inspecteur inderdaad had veroordeeld tot een bedrag van € 80,50. De Staat der Nederlanden werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden.
De belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht, de zaak heeft toegelicht. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof niet gehouden was om eigener beweging te onderzoeken of toepassing kon worden gegeven aan artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht en lid 3 van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De Hoge Raad heeft de motiveringsklacht van de belanghebbende verworpen, omdat uit de uitspraak van het Hof en de gedingstukken niet bleek dat de belanghebbende zich had beroepen op bijzondere omstandigheden die een afwijking van de standaard proceskostenvergoeding rechtvaardigden. Ook de overige klachten van de belanghebbende, die stelden dat de Inspecteur een onrechtmatige daad had gepleegd, werden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten van het geding in cassatie.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.