ECLI:NL:GHAMS:2017:3998

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
13/00307, 15/00308
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerechten en indeling van videotuners

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had aan belanghebbende op 29 juni 2011 en 4 augustus 2011 uitnodigingen tot betaling (UTB's) van respectievelijk € 19.712,19 en € 92.462,49 aan douanerechten uitgereikt. De rechtbank heeft in haar uitspraak de feiten vastgesteld, waaronder de indeling van de goederen, in dit geval videotuners, die door belanghebbende zijn ingevoerd. De inspecteur heeft de indeling van de videotuners in post 8528 71 19 (14% douanerechten) verdedigd, terwijl belanghebbende betoogde dat deze onder een vrijstelling (post 8528 71 11) zouden moeten vallen.

Het Hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de inspecteur de juiste indeling heeft toegepast. Het Hof oordeelde dat de aansluiting van de videotuners op een computer niet kan worden aangemerkt als een duurzame verbinding, en dat de indeling in post 8528 71 19 correct is. Het Hof heeft ook de stelling van belanghebbende verworpen dat de gedeeltelijke vermindering van UTB 2 zou moeten leiden tot de vernietiging van de gehele UTB. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 13/00307 en 13/00308
15 juni 2017
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op de hoger beroepen van
[X] B.V.gevestigd te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. R. Andringa
tegen de uitspraak van 3 april 2013 in de zaak met kenmerken AWB 12/2628 en 12/2629 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1. 1.
1. De inspecteur heeft op 29 juni 2011 aan belanghebbende een uitnodiging tot
betaling (hierna: UTB 1) van € 19.712,19 aan douanerechten uitgereikt.
1.1.2.
De inspecteur heeft op 4 augustus 2011 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB 2) van € 92.462,49 aan douanerechten uitgereikt.
1.2.
Bij beschikking van 28 november 2011 heeft de inspecteur, van één van de in UTB 2 begrepen douaneschulden, op grond van artikel 236, tweede lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) ambtshalve een terugbetaling verleend voor een bedrag van € 2.485,14.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar van 25 april 2012 heeft de inspecteur UTB 1 gehandhaafd en UTB 2 verder verminderd met een bedrag van € 499,94.
1.4.
Bij uitspraak van 3 april 2013 heeft de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 mei 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2015. Het onderzoek in
deze zaak heeft op verzoek van belanghebbende gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek inzake het hoger beroep van [Y] BV (13/00387). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7.
Bij brief van 10 maart 2015 heeft het Hof partijen bericht dat het onderzoek is heropend en wordt aangehouden in afwachting van het oordeel van de Hoge Raad in de zaken met rolnummers 14/05463 en 14/05469. Op 4 november 2016 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in genoemde zaken (ECLI:NL:HR:2016:2506, respectievelijk ECLI:NL:HR:2016:2494).
1.8.
De inspecteur heeft bij brief van 8 februari 2017 gereageerd op voormelde arresten. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid om op de arresten te reageren. Naar aanleiding van de arresten en in verband met de gewijzigde samenstelling van de raadkamer, zijn partijen uitgenodigd voor een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak op 16 mei 2017. Partijen hebben kenbaar gemaakt dat zij niet bij deze mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als “eiseres” en de inspecteur als “verweerder”:
“Zaak 12/2628
2.1.1.
Eiseres heeft in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 31 december 2008 als direct vertegenwoordigde negen aangiften ten invoer laten doen van onder andere de volgende goederen:
Videotuners van de typen:
  • [a], [b], [c] en [d]. Deze typen hebben een USB-2.0-interface;
  • [e]. Dit type heeft een cardbus-interface;
  • [f], [g] en [h]. Deze typen hebben een expresscard-interface.
Zaak 12/2629
2.1.2.
Eiseres heeft in de periode van 1 juni 2008 tot en met 31 juli 2008 als direct vertegenwoordigde veertien aangiften ten invoer laten doen van onder andere de volgende goederen:
Videotuner van het type:
- [g]. Dit type heeft een expresscard-interface.
2.2.
De videotuners zijn op het moment van invoer aangeboden in een doosje, waarin zich ook een afstandsbediening, aansluitmateriaal en een CD-rom met installatiesoftware bevindt. De videotuner wordt met een computer verbonden door deze aan de buitenzijde van de computer in een daarvoor bestemde sleuf (cardbus of expresscard) of poort (USB) te steken. De videotuners worden geschakeld tussen een computer en een tv-antenne of -kabel. Nadat de bijbehorende software op de computer is geïnstalleerd maakt de videotuner het mogelijk dat op de computer tv-programma’s bekeken kunnen worden.
2.3.
Verweerder heeft over het jaar 2008 een controle na de invoer (cni) op grond van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (CDW) bij eiseres ingesteld en daarvan een controlerapport opgemaakt met datum 10 november 2011. Dit rapport vermeldt het volgende:
“4 Aanleiding van de controle
Het onderzoek is ingesteld naar aanleiding van de een controle na invoer bij de zustermaatschappij [Y] B.V.
(…)
4.1
Uitgevoerde controle
De controle heeft zich gericht op de indeling van de aangegeven goederen. Tevens zijn de aangegeven leveringscondities FOB gecontroleerd. De juistheid van de valuta en de bijtelling van de vracht- en verzekeringskosten in de douanewaarde zijn daarin meegenomen.
4.2
Bevindingen met betrekking tot de indeling van de goederen
[X] voert 2 productgroepen te weten, diverse projectietoestellen voorzien van een digitale camera en andere video-opnameapparatuur voor bewakingsdoeleinden.
[Y] B.V., de zustermaatschappij, voert 3 hoofdproducten. De inbouw PCI kaarten voor TV ontvangst, de externe TV-tuners in de vorm van een staaf, een stick, een cardbus of expresscard en de TV boxen. De goederen zijn in het verleden niet altijd voor de juiste BV ten invoer aangegeven. Hierdoor komen de PCI kaarten voor TV ontvangst, de externe TV-tuners en de TV boxen voor op de gedane aangiften ten invoer van [X].
Door [X] is een brochure met producten overhandigd. Daarop zijn typenummers en specificaties van de desbetreffende producten vermeld. Deze typenummers zijn tevens op de facturen opgenomen. (…) Deze bescheiden en de afgegeven BTI’s zijn gebruikt bij het opnieuw indelen van de bovengenoemde goederen.
(…)
Voor de zogenaamde externe TV-tuners heeft [Y] BV in juli 2009 een 4-tal BTI aanvragen ingediend en welke hebben geleid tot de volgende indeling:
BTI aanvraagnr.
Omschrijving artnr.
Artikelnummer
GN-code
Douane
rechten
[NL-1]
Externe televisietuner
In de vorm van een USB
stick
[...]
([b])
8528 7119
14%
[NL-2]
Externe televisietuner
In de vorm van een USB
stick
[...]
(A825)
8528 7119
14%
[NL-3]
Externe televisietuner
In de vorm van een staaf
[...] ([d])
8528 7119
14%
[NL-4]
Externe televisietuner
In de vorm van een USB
stick
[...] ([c])
8528 7119
14%
In 2007 zijn er drie BTI’s afgegeven in Polen voor producten van [Y] B.V.. Het gaat om de volgende BTI’s:
BTI aanvraagnr
Omschrijving artnr.
Artikelnummer
GN-code
Douane
rechten
[PL-1]
Externe televisietuner
In de vorm van een USB stick
[...] ([b])
8528 7119
14%
[PL-2]
Externe televisietuner I
n de vorm van een cardbus
[...]
8528 7119
14%
[PL-3]
Externe televisietuner
In de vorm van een Expresscard
[...]
8528 7119
14%
De opdrachtgever voor het afgeven van deze 3 laatst genoemde BTI’s is het Poolse bedrijf [Naam] Sp. te Warschau.
De externe TV-tuner in de vorm van een stick is het type [a] deze dient te worden ingedeeld als de goederen genoemd op BTI [NL-1]. Volgens de specificaties zijn dit soortgelijke goederen. De Cardbus type [e] dient te worden ingedeeld zoals de goederen vermeld op BTI [PL-2], volgens de specificaties zijn dit soortgelijke goederen. De Expresscards H968 en [j] dienen te worden ingedeeld als de goederen genoemd op BTI [PL-3], volgens de specificaties zijn dit soort gelijke goederen. De indeling van externe tuners is, vanaf 2008 toen [X] als onderneming is gestart, onjuist.
(…)
4.4
Conclusie
De onjuist ingedeelde goederen zijn gecorrigeerd op de wijze genoemd in punt 4.2. Leidend voor wat betreft de indeling zijn geweest de BTI’s die zijn afgegeven in Nederland en Polen voor de producten van [Y] B.V. alsmede de BTI’s voor soortgelijke goederen afgegeven in Nederland en Duitsland. Dit leidt tot navorderingen van douanerechten. Daarnaast zijn de vracht- en verzekeringskosten en de juistheid van de valuta genoemd in punt 4.3 aangepast. (…)”
2.4.
Verweerder heeft op 30 mei 2011 per brief het concept-controlerapport aan eiseres toegezonden, tevens is daarbij het voornemen kenbaar gemaakt een utb uit te reiken. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen te reageren op dit voornemen.
2.5.
In een telefoongesprek op 6 juni 2011 heeft verweerder, desgevraagd, uitstel verleend om te kunnen reageren op het voornemen tot 1 juli 2011. Verweerder heeft daarbij tevens kenbaar gemaakt ter voorkoming van verjaring reeds een utb op te leggen voor de periode tot 1 augustus 2008.
2.6.
Op 14 juni 2011 heeft eiseres schriftelijk op voornoemde brief gereageerd, stellende dat het bedrag dat wordt nagevorderd onvoldoende is gemotiveerd en dat specifieke informatie over de producten ontbreekt. Ook ten aanzien van de classificatie meent eiseres dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft hoe hij tot de classificatie is gekomen. Eiseres heeft om een slotgesprek gevraagd.
2.7.
Op 24 juni 2011 heeft verweerder schriftelijk op de brief van 14 juni 2011 gereageerd en daarbij de onder 1.1 vermelde utb voor de periode 27 juni tot 1 augustus 2008 opgelegd. Verweerder is in zijn brief ingegaan op de classificatie van de goederen en de onderbouwing van de voorgestelde correcties met verwijzing naar de bijlagen bij het concept-controlerapport.
2.8.
Op 1 juli 2011 heeft eiseres per brief gereageerd en gesteld dat het bedrag van de navordering onvoldoende is gemotiveerd en verweerder foutieve vaststellingen heeft verricht ten aanzien van minimaal twee aangiften, waardoor eiseres gegronde twijfels heeft over de uitvoering van de controle.
2.9.
Op 25 juli 2011 heeft verweerder per brief de oplegging van de onder 1.2 vermelde utb gemotiveerd. Verweerder geeft daarin onder meer aan de utb over de periode 1 augustus tot en met 31 december 2008 te zullen opleggen om verjaring te voorkomen, maar dat indien de mondelinge toelichting daar aanleiding toe geeft de utb ambtshalve zal worden verminderd. Tevens is daarin vermeld, dat het niet mogelijk is gebleken een afspraak te maken om het controlerapport te bespreken.
2.10.
Op 10 november 2011 is het definitieve controlerapport vastgesteld en is een afschrift aan eiseres verstrekt. Er heeft geen slotgesprek plaatsgevonden.”
2.2.
Nu tegen deze feitenvaststelling geen bezwaren zijn ingebracht, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Partijen houdt verdeeld of:
- het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is geschonden en zo ja, of dit tot vernietiging van de UTB’s dient te leiden;
- het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden en zo ja, of dit tot vernietiging van de UTB’s dient te leiden;
- postonderverdeling 8528 71 19 (14 percent) van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna ook: GN) van toepassing is, zoals de inspecteur voorstaat, dan wel GN-onderverdeling 8528 71 11 (vrij), zoals belanghebbende bepleit;
- de gedeeltelijke vermindering van UTB 2 (zie 1.2 en 1.3) tot gevolg dient te hebben dat deze geheel wordt vernietigd.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4.Relevante wet- en regelgeving

Post 8528
8528 Monitors en projectietoestellen, niet uitgerust met ontvangtoestel voor televisie; ontvangtoestellen voor televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel voor radio-omroep of toestel voor het opnemen of weergeven van geluid of van beelden:
(…)
− ontvangtoestellen voor televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel voor radio-omroep of toestel voor het opnemen of weergeven van geluid of van beelden:
8528 71 − − niet ontworpen om een beeldscherm of een videoscherm te bevatten:
− − − videotuners:
8528 71 11 − − − − elektronische assemblages voor inbouw in een automatische gegevensverwerkende machine vrij
(…)
8528 71 19 − − − − andere 14%

5.Beoordeling van het geschil

Verdedigingsbeginsel
5.1.
De inspecteur heeft belanghebbende vooraf schriftelijk op de hoogte gesteld van zijn voornemen tot het uitreiken van de bestreden UTB’s. Belanghebbende heeft hierop gereageerd (zie de door de rechtbank vastgestelde feiten, 2.4 tot en met 2.9). Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging desondanks is geschonden, omdat de inspecteur in zijn UTB’s onvoldoende is ingegaan op hetgeen door haar is aangevoerd in haar reactie op het voornemen.
5.2.
In zijn arrest van 4 december 2015, nr. 12/02876, ECLI:NL:HR:2015:3467, r.o. 2.2, heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
De middelen klagen niet erover dat belanghebbende voorafgaande aan de uitreiking van de uitnodiging tot betaling niet in de gelegenheid is geweest daadwerkelijk de opmerkingen te maken waartoe het voorgenomen besluit haar aanleiding gaf. De middelen achten het laakbaar dat de Inspecteur, nadat deze van zijn voornemen had blijk gegeven, zich heeft beperkt tot het kennisnemen van hetgeen belanghebbende daartegen aanvoerde en zich verder niet behulpzaam heeft opgesteld jegens belanghebbende. De middelen falen aangezien het beginsel van de bescherming van de rechten van de verdediging, naar uit het hiervoor overwogene volgt, niet verder strekt dan dat de geadresseerde zijn opmerkingen kenbaar kan maken over het hem voordien kenbaar gemaakte voornemen van het bestuursorgaan.
Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging strekt derhalve niet verder dan dat de geadresseerde van een bezwarend besluit zijn opmerkingen kenbaar kan maken over het hem voordien kenbaar gemaakte voornemen van het bestuursorgaan. De andersluidende stelling van belanghebbende vindt geen steun in het recht en dient daarom te worden verworpen. Het hoger beroep van belanghebbende faalt in zoverre.
Zorgvuldigheidsbeginsel
5.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar door de rechtbank verworpen stelling herhaald dat de UTB’s dienen te worden vernietigd omdat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. De onzorgvuldigheid is, naar belanghebbende stelt, gelegen in de wijze waarop de inspecteur de controleresultaten aan haar heeft gepresenteerd in zijn rapport en in de UTB’s.
5.4.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling. Bij het controlerapport zijn bijlagen gevoegd, waarin per aangifte een uitvoerige specificatie is opgenomen en waaruit per artikel duidelijk blijkt welke tariefcorrecties zijn aangebracht. Naast het aangiftenummer heeft de inspecteur daarbij ook telkens het factuurnummer vermeld, zodat er geen misverstand over kan bestaan om welke goederen het gaat. In het controlerapport zijn de uitgevoerde tariefcorrecties nader gemotiveerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van het Hof geen sprake van een onzorgvuldige presentatie van de controleresultaten, zodat van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel geen sprake is.
Tariefindeling
5.5.
De tariefindeling is tussen partijen enkel in geschil voor zover de UTB’s betrekking hebben op de indeling van videotuners in de gecombineerde nomenclatuur. Het bedrag dat daarmee in geschil is bedraagt € 1.007,86 (UTB 1), respectievelijk € 63.674,52 (UTB 2).
5.6.
De desbetreffende videotuners worden op een personal computer aangesloten door deze aan de buitenzijde daarvan in een (in die personal computer ingebouwde) USB-poort, CardBus of ExpressCard-slot (sleuf) te steken. Nadat de bijbehorende software op de personal computer is geïnstalleerd, is het mogelijk op die computer tv-programma’s en films te bekijken. Partijen houdt verdeeld of voormeld insteken in een poort of slot als “inbouw” in de zin van GN-onderverdeling 8528 71 11 dient te worden aangemerkt. Deze rechtsvraag is inmiddels beantwoord door de Hoge Raad in zijn arrest van 4 november 2016, 14/05469, ECLI:NL:HR:2016:2494 (zie 1.7), waarin het volgende is overwogen:
2.4.2.
Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het recht van de Europese Unie geen definitie geeft, moeten worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie HvJ 22 november 2012, Digitalnet OOD e.a., gevoegde zaken C-320/11, C-330/11, C-382/11 en C-383/11, ECLI:EU:C:2012:745, punt 38 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
2.4.3.
Rekening houdend met andere taalversies van postonderverdeling 8528 71 11 van de GN, waaronder de versies die zijn weergegeven in de onderdelen 6.21 tot en met 6.24 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat de zinsnede “elektronische assemblages voor inbouw in een automatische gegevensverwerkende machine” aldus moet worden uitgelegd dat de assemblage duurzaam moet zijn verbonden met een automatische gegevensverwerkende machine.
Het Hof heeft geoordeeld dat het aansluiten van de videotuners op de USB-poort of het ExpressCard slot van een personal computer en ook het verwijderen van de videotuners daaruit zonder noemenswaardige moeite of technische kennis van de gebruiker mogelijk is. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de behuizing van de videotuners bescherming biedt tijdens het (wisselende) gebruik en transport.
In deze oordelen ligt besloten het oordeel dat de aansluiting van de videotuners op een personal computer – door middel van een daarin ingebouwde USB-poort of ingebouwd ExpressCard slot – niet een duurzame verbinding vormt met die personal computer. Het oordeel van het Hof dat de videotuners niet kunnen worden aangemerkt als een elektronische assemblage als bedoeld in postonderverdeling 8528 71 11 van de GN is juist.
5.7.
Uit voormeld arrest volgt dat de door de inspecteur toegepaste tariefpost 8528 71 19 juist is, zodat het hoger beroep van belanghebbende in zoverre faalt.
HvJ EU 8 november 2012, zaak C-351/11, KGH Belgium NV – UTB 2
5.8.
De inspecteur heeft UTB 2 verminderd in zijn uitspraak op bezwaar en middels een ambtshalve terugbetaling op de voet van artikel 236 CDW (zie 1.2 en 1.3). Belanghebbende heeft in hoger beroep haar door de rechtbank verworpen stelling herhaald dat uit het arrest HvJ EU 8 november 2012, zaak C-351/11, KGH Belgium NV volgt dat de inspecteur bij vermindering van een UTB gehouden is om de gehele UTB te vernietigen en een nieuwe UTB op te leggen voor het resterende bedrag. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.9.
In zijn arrest van 20 november 2015, nr. 14/03271, ECLI:NL:HR:2015:3316, heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld:
2.5.1.
Middel II is gericht tegen de hiervoor in 2.3.2 omschreven oordelen van het Hof en herhaalt de voor het Hof aangevoerde stelling - onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2012, KGH Belgium NV, C-351/11, ECLI:EU:C:2012:699 - dat wanneer blijkt dat de douaneautoriteiten voor een te hoog bedrag een boeking in de zin van artikel 217, lid 2, van het CDW hebben verricht, daarmee tevens vaststaat dat het aan de schuldenaar in de uitnodiging tot betaling meegedeelde bedrag aan verschuldigde rechten onjuist is geweest. Die uitnodiging tot betaling is alsdan, aldus middel II, ten onrechte vastgesteld, hetgeen tot gevolg zou moeten hebben dat de douaneautoriteiten aan de belanghebbende een nieuwe uitnodiging tot betaling moeten toesturen.
2.5.2.
Ingevolge artikel 217 en artikel 221, lid 1, van het CDW dient elk bedrag aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld door de douaneautoriteiten te worden berekend zodra deze over de nodige gegevens beschikken, en dienen die douaneautoriteiten dit bedrag te boeken en onmiddellijk na de boeking op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar mee te delen. In artikel 7:6, lid 1, van de Algemene douanewet (hierna: de ADW) is deze “geëigende wijze” vastgelegd. Deze wijze houdt in dat de mededeling van het bedrag aan rechten geschiedt door het toezenden van een “op een aanslagbiljet vermelde uitnodiging tot betaling”. Het aanslagbiljet wordt voorzien van een dagtekening die geldt als dagtekening van de vaststelling van de uitnodiging tot betaling. De inspecteur stelt het aanslagbiljet ter invordering van het daaruit blijkende bedrag aan rechten aan de ontvanger ter hand. Ingevolge artikel 8, lid 1, in samenhang gelezen met artikel 2, lid 1, letter m, van de Invorderingswet 1990 maakt de ontvanger de uitnodiging tot betaling bekend door toezending of uitreiking van het door de inspecteur opgemaakte aanslagbiljet.
2.5.3.
In artikel 7:6, lid 3, van de ADW is bepaald dat op een aanslagbiljet verschillende mededelingen van bedragen aan rechten mogen worden vermeld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het derde lid is bedoeld mogelijk te maken niet voor elk bedrag aan rechten apart een aanslagbiljet aan de schuldenaar te hoeven zenden (vgl. Kamerstukken II 2005/06, 30 580, nr. 3, p. 129). Deze wettelijke regeling was tot aan de invoering van de ADW op 1 augustus 2008 neergelegd in artikel 22b, letter b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang gelezen met artikel 109 van de Douaneregeling op grond van welke bepalingen de inspecteur uitnodigingen tot betaling uit hoofde van dezelfde douaneschuld, of uit hoofde van verschillende douaneschulden op één aanslagbiljet kan verenigen of vermelden. Het is de inspecteur derhalve toegestaan op een aanslagbiljet meer dan een uitnodiging tot betaling te vermelden.
2.5.4.
Zowel bij de brief van 18 mei 2011 als bij het controlerapport van 9 september 2011 behoren bijlagen met een overzicht van de betrokken invoeraangiften waarin per invoeraangifte onder meer het alsnog te betalen bedrag aan douanerechten is vermeld. In het controlerapport is belanghebbende in kennis gesteld van de onderscheiden douaneschulden waarvoor een uitnodiging tot betaling zal volgen. Dit een en ander laat dan ook geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur, door op het aanslagbiljet te verwijzen naar in het bijzonder het controlerapport van 9 september 2011, het op het aanslagbiljet als totaal verschuldigde bedrag aan douanerechten naar elk van de 112 invoeraangiften heeft gespecificeerd. Dat brengt mee dat hij heeft voldaan aan de verplichting om voor elk verschuldigd bedrag aan rechten dat ingevolge een invoeraangifte is geboekt, een uitnodiging tot betaling vast te stellen en te doen uitreiken aan belanghebbende.
2.5.5.
Wanneer blijkt dat de douaneautoriteiten voor een te hoog bedrag een boeking in de zin van artikel 217, lid 2, van het CDW hebben verricht, staat vast dat het aan de schuldenaar meegedeelde bedrag aan verschuldigde rechten onjuist is, en dat die uitnodiging tot betaling in zoverre niet in stand kan blijven.
Middel II kan niet tot cassatie leiden aangezien het middel, gelet op hetgeen hiervoor in 2.5.3 is overwogen, ten onrechte tot uitgangspunt neemt dat het onderhavige aanslagbiljet slechts één uitnodiging tot betaling behelst. De Inspecteur heeft in overeenstemming met artikel 7:6, lid 3, van de ADW op het aanslagbiljet 112 uitnodigingen tot betaling vermeld. De beslissing van de Rechtbank met betrekking tot de uitnodiging tot betaling voor de hiervoor in 2.3.1 bedoelde invoeraangifte heeft dan ook geen gevolgen voor andere, op hetzelfde aanslagbiljet vermelde uitnodigingen tot betaling waarvan de daaraan ten grondslag liggende geboekte bedragen niet onjuist zijn gebleken.
Opmerking verdient dat ingeval in bezwaar de inspecteur onderscheidenlijk in beroep, hoger beroep of beroep in cassatie de belastingrechter vaststelt dat een geboekt bedrag in de zin van artikel 221, lid 1, van het CDW te hoog is geweest en de daarop betrekking hebbende uitnodiging tot betaling in zoverre niet in stand kan blijven, de inspecteur respectievelijk de rechter de zaak kan afdoen, door zijn uitspraak in de plaats te stellen van de voor het overige gehandhaafde uitnodiging tot betaling. Het door de inspecteur opnieuw opmaken en uitreiken van een uitnodiging tot betaling voor dezelfde schuld is in een dergelijk geval niet nodig.
5.10.
Gelet op voormeld arrest vindt de stelling van belanghebbende, dat vermindering van een UTB moet resulteren in een vernietiging van de gehele UTB of zelfs van alle op het aanslagbiljet vermelde UTB’s, geen steun in het recht en dient deze daarom te worden verworpen. Het hoger beroep van belanghebbende faalt ook in zoverre.
Slotsom
5.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en
C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 15 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.