In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X1] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting die aan de belanghebbende zijn uitgereikt. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die op 25 september 2014 had geoordeeld over de aan hem opgelegde belastingverplichtingen. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op het cassatieberoep met een verweerschrift, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft in zijn conclusie van 18 december 2015 geadviseerd om het beroep in cassatie gegrond te verklaren, maar de Hoge Raad heeft dit advies niet gevolgd.
De Hoge Raad heeft het middel dat door de belanghebbende is ingediend, verworpen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum in een andere zaak (14/05469). De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op douanerechten en belastingheffing.