ECLI:NL:GHAMS:2017:3644

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
16/00529
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van de aanslag precariobelasting opgelegd aan een netbeheerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de heffingsambtenaar van de gemeente Muiden een aanslag precariobelasting heeft opgelegd aan de belanghebbende, een netbeheerder van gas- en elektriciteitsnetwerken. De aanslag, die betrekking heeft op het belastingjaar 2013, bedraagt € 71.000,00. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan. De belanghebbende stelt dat de aanslag onterecht is opgelegd, onder andere omdat de Regeling 1943, die de rechten van de netbeheerder regelt, van toepassing zou zijn en de gemeente niet bevoegd zou zijn om precariobelasting te heffen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak behandeld en de feiten vastgesteld, waaronder de geschiedenis van de Regeling 1943 en de relevante overeenkomsten tussen de gemeente en de netbeheerder. Het Hof oordeelt dat de Regeling 1943 is vervallen en dat de gemeente bevoegd is om precariobelasting te heffen. De belanghebbende heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de heffing in twijfel trekken. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00529
5 september 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. E.E. Troll (Allen & Overy) te Amsterdam
tegen de uitspraak van 8 mei 2015 in de zaak met kenmerk UTR 14/3836 van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Muiden (thans: gemeente Gooise Meren), de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2014 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2013 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 71.000,00.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 28 mei 2014 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van
8 mei 2015 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2015 en aangevuld bij brief van
10 augustus 2015.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Bij brief van 30 september 2015 heeft belanghebbende een ‘reactie op het verweerschrift’ ingediend. Het Hof zal deze reactie aanmerken als conclusie van repliek.
1.7.
Bij brief van 21 oktober 2015 heeft de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek ingediend.
1.8.
Bij brieven van 30 juni 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden partijen bericht dat (onder meer) de onderhavige zaak is aangehouden in afwachting van de arresten ECLI:NL:HR:2016:1270 en ECLI:NL:HR:2016:1267, is belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich over die, op 24 juni 2016 gewezen, arresten uit te laten en is daarover de heffingsambtenaar geïnformeerd.
1.9.
Belanghebbende heeft van de haar geboden gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 15 juli 2016, aangevuld bij brief van 31 augustus 2016. De heffingsambtenaar heeft gereageerd bij brief van 8 november 2016.
1.10.
Bij beslissing van 29 november 2016, nr. 15/00774, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het onderhavige hoger beroep ter verdere behandeling verwezen naar het Hof.
1.11.
Partijen hebben nadere stukken ingediend, belanghebbende bij brief van 2 juni 2017, de heffingsambtenaar bij brief van 9 juni 2017.
1.12.
Van alle vorenvermelde stukken zijn afschriften aan de wederpartij verstrekt.
1.13.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 en 3 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’).
“1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres exploiteert een gas- en elektriciteitsnetwerk in de gemeente Muiden.
De burgemeester van de gemeente Muiden en de directie van [bedrijf-1] hebben op 3 augustus 1943 een regeling getroffen omtrent de wijze waarop het elektriciteitsbedrijf in de gemeente Muiden zal worden geëxploiteerd (hierna: de Regeling 1943).
(…)
3.1.
Op grond van artikel 1 van de Regeling 1943 - samengevat - is [bedrijf-1] gerechtigd om in, op of over de gemeentegrond kabels en leidingen en toebehoren te hebben, in stand te houden, te vernieuwen en daarvan of daaruit te verwijderen, zonder dat [bedrijf-1] daarvoor een vergoeding aan de gemeente Muiden verschuldigd zal zijn.
3.2.
Artikel 7 van de Regeling 1943, voor zover hier van belang, bepaalt dat de Regeling 1943 van rechtswege eindigt op het tijdstip waarop de aan de Provincie verleende Rijksconcessie ingetrokken of vervallen verklaard wordt dan wel vervalt, of waarop zij in die zin wordt gewijzigd, dat het gebied der Gemeente aan het concessiegebied der Provincie wordt onttrokken.”
2.2.
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
2.3.1.
Belanghebbende exploiteert als ‘netbeheerder’ in de zin van artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en van artikel 2, eerste lid, van de Gaswet, een elektriciteits- en gasnetwerk in onder meer de gemeente Muiden. Zij beheert de onder, op of boven de gemeentegrond aanwezige netten die worden gebruikt voor het transport en de levering van elektriciteit en gas aan huishoudens en bedrijven binnen het grondgebied van de gemeente.
2.3.2.
Belanghebbende is economisch eigenaar van de desbetreffende netwerken, welke in juridische eigendom toebehoren aan haar 100% dochtervennootschap [bedrijf-2] (hierna: [bedrijf-2] ).
2.3.3.
De aandelen van belanghebbende worden alle gehouden door [bedrijf-3] Het [bedrijf-3] -concern droeg tot 1 juli 2009 de naam ‘ [bedrijf-4] ’. Het is ontstaan na diverse overnames en juridische fusies, gevolgd door (diverse) naamswijzigingen van de betrokken vennootschappen. De vennootschappen [bedrijf-5] (hierna: [bedrijf-5] ), [bedrijf-6] (hierna: [bedrijf-6] ) en [bedrijf-7] (hierna: [bedrijf-7] ) zijn uiteindelijk overgenomen door dan wel opgegaan in een of meer tot het [bedrijf-3] -concern behorende vennootschappen.
2.3.4.
De gemeente Muiden (hierna: de Gemeente) en andere verkopende partijen (alle zijnde gemeenten, waaronder ook de gemeenten Naarden en Blaricum) hebben op 15 maart 1999 een koop-/verkoopovereenkomst (hierna: de Koopovereenkomst) inzake alle aandelen in het kapitaal van [bedrijf-6] gesloten met [bedrijf-7] als koper. In artikel 11.2 van de Koopovereenkomst is onder meer bepaald, kort gezegd, dat de verkopers gedurende een periode van tien jaar na de levering van de aandelen [bedrijf-6] het door ieder van hen gevoerde beleid ter zake van de heffing van precariorechten, zoals vastgelegd in Bijlage 8, ongewijzigd zullen voortzetten en dat het [bedrijf-6] , mocht een verkopende partij na afloop van die periode besluiten om alsnog over te gaan tot het heffen van (meer) precario, alsdan vrij zal staan om die lasten door te berekenen in haar tarieven voor het verbruik van elektriciteit en aardgas of in haar algemene tarieven. De genoemde Bijlage 8 bepaalt:
“Beleid heffing precario: er wordt door geen van Verkopers precario van [ [bedrijf-6] ] geheven”.
2.3.5.
Ter uitvoering van bepalingen in de Koopovereenkomst heeft de Gemeente vervolgens, in maart 1999, een infrastructuurovereenkomst (hierna: de Infrastructuur-overeenkomst) gesloten met [bedrijf-6] , welke voorziet in de wijze waarop de infrastructuur ten behoeve van gas- en elektriciteitsdistributie (hierna: het Distributienet) in de Gemeente wordt geëxploiteerd. Artikel 1 van de Infrastructuurovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Rechten in verband met de exploitatie van het Distributienet
1.1
De Gemeente verleent hierbij aan [bedrijf-6] toestemming voor het gebruik maken van gemeentelijke gronden dan wel eigendommen van derden welke een openbare bestemming hebben, voorzover de Gemeente daarvoor op grond van enig publiekrechtelijk voorschrift vergunning kan verlenen, en voorzover dat gebruik bestaat uit het (doen) aanleggen, onderhouden, in stand houden, verleggen, vervangen, aanbrengen, wijzigen, uitbreiden, exploiteren, herstellen en verwijderen van (onderdelen van) het Distributienet, onder de voorwaarden als vervat in alle ter plaatse toepasselijke voorschriften, opgenomen in relevante wet- en regelgeving, zoals van tijd tot tijd al dan niet gewijzigd van kracht.
(…)
1.5
De gemeente verleent [bedrijf-6] hierbij het recht om onder omstandigheden die [bedrijf-6] daartoe redelijkerwijs nopen, zonder dat daarvoor ene vergoeding verschuldigd zal zijn, een zakelijk recht te vestigen om in, op of boven de openbare grond (onderdelen van) het Distributienet in eigendom te hebben of te verkrijgen, vervanging, verlegging en uitbreiding van het Distributienet daaronder begrepen. De kosten verbonden met het vestigen van zakelijke rechten zullen alsdan voor rekening van [bedrijf-6] zijn (…).”
In artikel 5.2 is bepaald dat ingeval van gewijzigde wet- en regelgeving (gemeentelijke verordeningen daarvan uitgezonderd) die onverkorte uitvoering van de infrastructuurovereenkomst doorkruist, partijen met elkaar in onderhandeling zullen treden teneinde een gewijzigde overeenkomst te sluiten waarin de afspraken en uitgangspunten zoals in de Infrastructuurovereenkomst vervat, zoveel mogelijk gehandhaafd blijven.
In artikel 6.1 is bepaald dat in geval van tegenstrijdigheid tussen de bepalingen uit de Koopovereenkomst en de Infrastructuurovereenkomst, de bepalingen van de Koopovereenkomst voorrang zullen hebben.
2.4.1.
In de vergadering van de Gemeenteraad van de gemeente Muiden gehouden op 17 oktober 2013 is besloten tot vaststelling van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2013, gepubliceerd in WeesperNieuws van 23 oktober 2013 (hierna: de Verordening).
2.4.2.
In de Verordening is onder meer het volgende vermeld:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening.
Artikel 3 Belastingplicht
1. Ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen ter zake waarvan op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, wordt de precariobelasting geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
2. In alle andere gevallen wordt de precariobelasting geheven van degene die de buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. Het tarief bedraagt tot en met 31 december 2013 (…) per strekkende meter per maand € 0,25
2. Het tarief bedraagt met ingang van 1 januari 2014 (…) per jaar € 2,25 (…)
(…)
Artikel 13 Inwerkingtreding (…)
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 november 2013.
3.(…)”
2.5.
Bij brief van 30 augustus 2016 heeft [bedrijf-2] de gemeente Gooise Meren meegedeeld dat zij uit hoofde van haar rechten uit de Infrastructuurovereenkomst met de (voormalige) gemeente Muiden aanspraak maakt op het vestigen van een recht van opstal op, kort gezegd, de gas- en elektriciteitsnetwerken in, op en boven de grond van de gemeente.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de aanslag precariobelasting terecht is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer het volgende overwogen.
“4.1. De rechtbank oordeelt dat de bewoordingen van de Regeling 1943 vergelijkbaar zijn met die van de door de burgemeester van de gemeente Naarden en de directie van [bedrijf-5] gesloten regeling uit 1957. Laatstgenoemde regeling was onderwerp van geschil in een zaak tussen eiseres en de gemeente Naarden die heeft geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 7 mei 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:1994). In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de rijksconcessie geacht moet worden te zijn vervallen, zodat de daar van toepassing zijnde regeling van rechtswege is geëindigd. De rechtbank ziet - gelet op de gelijkluidende tekst van artikel 7 van de betreffende regelingen, en de omstandigheid dat het hier om een juridisch soortgelijke situatie gaat als bij de regeling uit 1957 - in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding in de onderhavige kwestie anders te oordelen.
4.2.
Aan de vraag of eiseres op enigerlei wijze is getreden in de onderscheiden rechten van haar rechtsvoorganger(s) bij de Regeling 1943 en dus of eiseres een beroep op de Regeling 1943 kon doen, komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet meer toe. Aangezien de Regeling 1943 is vervallen kunnen ook de daarop voortbouwende beroepsgronden van eiseres dat sprake is van vereenzelviging van haar met [bedrijf-2] , dat sprake is van een derdenbeding ten behoeve van eiseres, dat het elektriciteitsnetwerk op grond van de Regeling 1943 moet worden gedoogd of dat in de Regeling 1943 een privaatrechtelijke vergoeding (van € 0,00) is opgenomen, niet slagen. Voor het onderhavige belastingtijdvak van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013 staat de Regeling 1943 heffing van precariobelasting niet in de weg. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert subsidiair aan dat verweerder een onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld tarief heeft gehanteerd. De gehanteerde tariefstelling impliceert een heffing van
€ 154,00 per huishouden per jaar, terwijl gemeenten als Opsterland en Leiderdorp respectievelijk € 22,00 (2012) en € 30,00 (2011) per huishouden per jaar heffen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt hoe het tarief is vastgesteld en waarom het tarief in de gemeente Muiden een veelvoud is van de tarieven in andere gemeenten.
6. De rechtbank overweegt dat aan gemeenten, binnen de grenzen van de Gemeentewet, een autonome bevoegdheid is toegekend om de tarieven voor de heffing van precariobelastingen vast te stellen. Gebruik van die bevoegdheid mag echter niet een onredelijke belastingheffing tot gevolg hebben waarop de wetgever niet het oog kan hebben gehad bij het toekennen van deze bevoegdheid aan de gemeenteraad. De rechtbank stelt vast dat het tarief voor de onderhavige precariobelasting in artikel 5 van de door de gemeenteraad van de gemeente Muiden op 17 oktober 2013 vastgestelde Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2013 afhankelijk is gesteld van het aantal meters van de leidingen en kabels, te rekenen met een vast bedrag per meter. Deze maatstaf is niet willekeurig en in beginsel ook niet onredelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is het door verweerder gehanteerde tarief van € 0,25 per strekkende meter per maand, mede gelet op de motivering van de bestreden uitspraak en de toelichting van verweerder ter zitting, evenmin willekeurig of onredelijk. Eiseres heeft met de enkele verwijzing naar lagere precariotarieven in enkele andere gemeenten niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige tarieven wel leiden tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert verder aan dat de bestreden uitspraak in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel heeft eiseres aangevoerd dat sprake was van een bestendige relatie tussen partijen, die inhield dat geen precariobelasting werd geheven. Hierdoor is het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat die belasting ook in de toekomst niet zou worden geheven.
8. De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat niet eerder precariobelasting van eiseres of van een van haar rechtsvoorgangers werd geheven, niet meebrengt dat die belasting ook in het onderhavige jaar niet kan worden geheven.
Wat het vertrouwensbeginsel betreft, heeft eiseres naast haar beroep op (de bepalingen van) de Regeling 1943 geen feiten of omstandigheden aangevoerd die bij haar de indruk gewekt kunnen hebben dat ook in de toekomst door de gemeente geen precariobelasting van haar zou worden geheven. Alleen daarom al slaagt haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Eiseres heeft haar stelling inzake het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel in feite onderbouwd met de hiervoor besproken inhoudelijke beroepsgronden. Nu die beroepsgronden niet slagen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bestreden uitspraak op bezwaar in strijd is met de genoemde beginselen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de bestreden uitspraak uitvoerig is gemotiveerd en aan eiseres de mogelijkheid is geboden te reageren op de concept-uitspraak op bezwaar.
9. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar ten onrechte heeft geweigerd de door haar in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
10. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover de bestreden uitspraak wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, te vergoeden.”
4.2.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep, samengevat en in hoofdzaken weergegeven, beroepen op de volgende gronden. De in 4.2.1 en 4.2.3 vermelde gronden zijn voor het eerst in hoger beroep aangevoerd:
4.2.1.
Belanghebbende kan op grond van de Verordening niet als belastingplichtige worden aangemerkt.
4.2.2.
Op grond van de Regeling 1943 is de gemeente niet bevoegd tot het heffen van precariobelasting ter zake van het elektriciteitsnet.
4.2.3.
Op grond van de Koopovereenkomst en de Infrastructuurovereenkomst is de gemeente niet bevoegd tot het heffen van precariobelasting ter zake van het elektriciteitsnet en het gasnet (hierna tezamen ook aangeduid als: de nutsleidingen).
4.2.4.
Het tarief van de precariobelasting is onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld.
4.2.5.
De aanslag is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.2.6.
Bij de uitspraak op bezwaar is ten onrechte geweigerd de kosten van de bezwaarfase aan belanghebbende te vergoeden.
Ter zitting heeft belanghebbende haar beroep op de vrijstelling van het (niet bestaande) artikel 7 lid 7 van de Verordening ingetrokken; deze beroepsgrond berustte op een abuis.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist. Het Hof zal deze betwisting, waar nodig, betrekken bij de bespreking van de beroepsgronden.
Belanghebbende op grond van de Verordening niet als belastingplichtige aan te merken?
4.4.1.
Wat beroepsgrond 4.2.1 betreft volgt het Hof belanghebbende in haar stelling dat zij op grond van lid 1 van artikel 3 van de Verordening niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt; zij is immers – naar tussen partijen niet in geschil is – niet een ‘door de minister aangewezen netbeheerder’. Het Hof kan belanghebbende echter niet volgen in haar stelling dat alsdan niet aan lid 2 wordt toegekomen. Uitgaande van de kennelijke bedoeling van de gemeentelijke wetgever, zoals die mede blijkt uit de (toelichting op) het door de heffingsambtenaar overgelegde voorstel van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Muiden tot invoering van het heffen van precariobelasting op kabels en leidingen, moet lid 1 redelijkerwijs worden begrepen als een bepaling die heffing mogelijk maakt van de ingevolge de Gaswet of de Elektriciteitswet door de minister aangewezen (landelijke) netbeheerders, en kunnen regionale netbeheerders zoals belanghebbende worden begrepen onder de ‘andere gevallen’ van lid 2, mits zij overigens voldoen aan de in dat artikellid voor belastingplicht gestelde eisen. Dat laatste is bij belanghebbende het geval nu zij als economisch eigenaar van de netwerken – de nutsleidingen ‘heeft’ in de zin van dat artikellid.
Staat de Regeling 1943 aan heffing in de weg?
4.4.2.
Beroepsgrond 4.2.2 faalt op de door de rechtbank in onderdeel 4.1 van haar uitspraak vermelde gronden, waarmee het Hof zich verenigt onder verwijzing naar zijn uitspraken van 3 maart 2016, nr. 15/00573, ECLI:NL:GHAMS:2016:928, rechtsoverwegingen 4.1.3.1 tot en met 4.1.3.9 (gemeente Haarlemmermeer) en van 21 maart 2017, nr. 16/00289, ECLI:NL:GHAMS:2017:1500, rechtsoverwegingen 5.3.1.1 tot en met 5.3.9 (gemeente Naarden). Er zijn geen feiten gesteld of gebleken die tot gevolg zouden kunnen hebben dat de onderhavige Regeling 1943, anders dan de historische regelingen die aan de orde waren in de procedures tussen belanghebbende en de gemeenten Haarlemmermeer en Naarden, in het onderhavige jaar nog gelding had.
Staan de Koopovereenkomst en de Infrastructuurovereenkomst, en/of (een aanspraak op) een zakelijk recht aan heffing in de weg?
4.4.3.1. Bij de beoordeling van beroepsgrond 4.2.3 neemt het Hof tot uitgangspunt dat – naar belanghebbende tegenover de onvoldoende gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt – [bedrijf-2] de rechtsopvolger onder algemene titel is van [bedrijf-6] .
4.4.3.2. Op overeenkomstige gronden als het Hof heeft gebezigd in zijn uitspraken van 2 oktober 2014, nr. 13/00611, ECLI:NL:GHAMS:2016:4182, rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.8 (gemeente Blaricum) en van 21 maart 2017, nr. 16/00289, ECLI:NL:GHAMS:2017:1500, rechtsoverwegingen 5.2.1.1 tot en met 5.2.6.3 (gemeente Naarden) oordeelt het Hof dat belanghebbende niet de rechtsopvolger is van [bedrijf-6] en dat ook overigens de gemeente niet jegens belanghebbende gebonden is aan de bepalingen van de Koopovereenkomst en de Infrastructuurovereenkomst.
Beroepsgrond 4.2.3 faalt in zoverre.
4.4.3.3. Voor zover belanghebbende zich beroept op een uit de Infrastructuurovereenkomst voortvloeiende (aanspraak op) een zakelijk recht op de netwerken, verwerpt het Hof dat beroep op overeenkomstige gronden als vermeld in de rechtsoverwegingen 5.4.1 tot en met 5.4.8 van haar hoger vermelde uitspraak in de zaak van de gemeente Naarden. Niet valt in te zien dat de in 2.5 vermelde brief van 30 augustus 2016 daar nog aan toe- of afdoet.
Beroepsgrond 4.2.3 faalt ook in zoverre.
4.4.3.4. Bij het voorgaande is in aanmerking te nemen dat de gemeenten Muiden, Naarden en Blaricum behoorden tot de ondertekenaars van de Koopovereenkomst en dat de door deze gemeenten met [bedrijf-6] gesloten Infrastructuurovereenkomsten op de relevante punten gelijkluidend zijn.
4.4.3.5. Voorts is daarbij in aanmerking te nemen dat belanghebbende in de onderhavige procedure ter onderbouwing van de onderhavige beroepsgrond geen argumenten heeft gebezigd die zij niet reeds in haar procedure tegen de gemeente Naarden had aangevoerd. Voor de duidelijkheid merkt het Hof daarbij op dat de onderhavige Verordening niet een vrijstelling bevat als de in artikel 4, onderdeel c, van de relevante verordening van de gemeente Naarden opgenomen vrijstelling voor door de gemeente – kort gezegd – ‘te gedogen’ voorwerpen, op welke vrijstelling belanghebbende zich tegenover de gemeente Naarden naast en ter versterking van haar beroep op de Koopovereenkomst en de Infrastructuurovereenkomst – doch overigens ook in zoverre tevergeefs – heeft beroepen.
Is het tarief onevenredig hoog?
4.4.4.
Aan hetgeen de rechtbank in onderdeel 6 van haar uitspraak over de hoogte van het tarief per strekkende meter heeft overwogen – waarmee het Hof zich verenigt – doet niet af dat op basis van dit tarief door belanghebbende berekende ‘kosten per huishouding’ in de gemeente Muiden aanzienlijk hoger uitkomen dan bij enkele andere door belanghebbende genoemde gemeenten. Het Hof acht deze vergelijking – wat daarvan overigens zij – irrelevant omdat zij is gebaseerd op het uitgangspunt dat belanghebbende de door een bepaalde gemeente van haar geheven precariobelasting één op één doorbelast of zou moeten doorbelasten aan (uitsluitend) haar afnemers in de desbetreffende gemeente. Dat uitgangspunt is arbitrair en kan niet aan de gemeente worden tegengeworpen. Overigens heeft de heffingsambtenaar gemotiveerd gesteld dat op grond van landelijke regelgeving de kosten van precarioheffing dienen te worden omgeslagen over alle aansluitingen in het (totale) verzorgingsgebied van een regionale netbeheerder (als belanghebbende). Ook de omstandigheid dat het tarief voor twee maanden in 2013, omgerekend naar een jaartarief, hoger is dan het jaartarief voor 2014, acht het Hof, mede gelet op het geringe verschil, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Beroepsgrond 4.2.4 faalt.
Overige beroepsgronden
4.4.5.
De beroepsgronden 4.2.5 (algemene beginselen van behoorlijk bestuur) en 4.2.6 (geen kostenvergoeding bezwaarfase) falen op de door de rechtbank in respectievelijk de onderdelen 7 en 8 van haar uitspraak vermelde gronden, waarmee het Hof zich verenigt.
4.4.6.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zich nog beroepen op het rechtszekerheidsbeginsel. Voor zover de klacht is gebaseerd op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd in het kader van haar stelling dat zij niet belastingplichtig is, wijst het Hof deze stelling af op grond van hetgeen onder 4.4.1 is overwogen. Voorts wijst het Hof erop dat in art. 228 in samenhang met art. 216 van de Gemeentewet aan de raad de bevoegdheid is verleend om ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond precariobelasting te heffen. Deze bevoegdheid is op basis van een voorstel aan de raad bij brief van burgemeester en wethouders van 17 september 2013 uitgeoefend door middel van de onder 2.4.1 vermelde Verordening. Bij deze gang van zaken acht het Hof de heffing van precariobelasting van belanghebbende niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Slotsom4.5. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier. De beslissing is op 5 september 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.