Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 6.146
€ 5.672
€ 6.753
€ 25.646
3.Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van de rechtbank
5.Wettelijk kader en relevante toelichtingen
- de ondernemer die gelegenheid geeft tot sportbeoefening (de exploitant) ervoor zorgt dat het gebruik van de accommodatie voor de afnemer van de prestatie is beperkt tot het daarin beoefenen van sport;
- de afnemer de accommodatie gebruikt om zelf te sporten of om anderen onder zijn/haar leiding te laten sporten. Zo is de post ook van toepassing als de afnemer een (sport)vereniging is die haar leden gelegenheid geeft tot sporten of als de afnemer een school is die de leerlingen laat sporten;
- de exploitant een aantal aanvullende diensten verricht. Die diensten bestaan uit het beheer, het onderhoud, het schoonmaken en beveiligen van de accommodatie. Aan deze eis is voldaan als de exploitant de meeste van deze aanvullende diensten zelf verricht of inkoopt bij een derde (niet zijnde de huurder). Aan deze eis is niet voldaan als de exploitant deze diensten niet verricht en de huurder (de sportvereniging) deze werkzaamheden zelf verricht. Soms is het echter gebruikelijk dat de sporters tijdens of direct na het sporten zelf voor de beoefening van de sport gebruikelijke werkzaamheden verrichten (zoals het slepen van tennisbanen). In die gevallen kan niet aan de exploitant van de sportaccommodatie worden tegengeworpen dat hij niet zelf die werkzaamheden verricht en daarvoor niet verantwoordelijk is. Ook kan niet aan de toepassing van het verlaagde tarief afdoen dat de huurder (de sportvereniging of de leden daarvan) zelf kleine onderhoudsdiensten (hand- en spandiensten) verricht zoals het trekken van lijnen en het maaien van gras of het verwijderen van onkruid;
- samen met de accommodatie de attributen die noodzakelijk zijn voor het beoefenen van de sport door de exploitant aan de sporter(s) ter beschikking worden gesteld. Bij bepaalde sporten is het gebruikelijk dat de sporters zelf bepaalde sportattributen (bijvoorbeeld tennisrackets) meenemen. In die gevallen kan niet aan de exploitant van de sportaccommodatie worden tegengeworpen dat hij die attributen niet ter beschikking stelt.
- organisaties (bonden en verenigingen) actief zijn, die zijn aangesloten bij NOC/NSF;
- (spel)regels zijn vastgesteld;
- wedstrijden worden georganiseerd;
- sprake is van lokale activiteiten (recreatie) of van landelijke activiteiten (sport).”
geschiktis voor sportbeoefening. Daarnaast moet het vaartuig ook nauw samenhangen met de sportbeoefening in de zin dat het vaartuig onontbeerlijk (noodzakelijk) is voor die betreffende sportbeoefening.
6.Beoordeling van het geschil
samengesteldedienst aanbiedt; een samenstel van faciliteiten op het water en de wal (verhuur plus). Het verschuldigde liggeld, zijnde de omzet waarop het geschil betrekking heeft, vormt een vergoeding voor de ter beschikkingstelling van een sportaccommodatie, zoals bedoeld in Tabel I post b.3. Belanghebbende vindt daarvoor steun in het zogenoemde zeilschool-arrest (HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8938, BNB 2012/30). Belanghebbende voert aan dat het oordeel van de rechtbank, dat het recht om gebruik te mogen maken van de jachthaven geen dan wel onvoldoende verband houdt met sportbeoefening, onbegrijpelijk is, omdat hoofdzakelijk ligplaatsen voor zeilboten ter beschikking worden gesteld en zeilen naar zijn aard een sportieve activiteit is, voor de uitoefening waarvan een jachthaven onontbeerlijk is. Die onontbeerlijkheid voor de sportbeoefening brengt mee dat de jachthaven kwalificeert als een sportaccommodatie. De rechtbank miskent het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 25 februari 2016, C-22/15, Commissie tegen Nederland (ECLI:EU:C:2016:118). Het HvJ oordeelt in dat arrest dat met de omschrijving van de vrijstelling als genoemd in artikel 11, lid 1, letter e, Wet OB de Nederlandse wetgever de Btw-richtlijn (art. 132, lid 1, onder m) onjuist heeft geïmplementeerd, in die zin dat de desbetreffende vrijstelling moet worden beperkt tot ligplaatsen voor vaartuigen die voor sportbeoefening geschikt zijn. Het HvJ heeft in dat arrest niet geoordeeld dat de ligplaats nauw moet samenhangen met sportbeoefening doch enkel dat het vaartuig moet samenhangen met sportbeoefening. Aan die eis wordt in het geval van zeilboten voldaan. Een dergelijke uitleg vindt ook steun in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het belastingplan 2017, waarin de wijziging van artikel 11, lid 1, letter e, Wet OB per 1 januari 2017 wordt toegelicht en waarin de nauwe samenhang tussen sportbeoefening en ligplaatsen in een jachthaven wordt erkend.
pleziervaartuigen. In zoverre wijkt Fonden Marselisborg mogelijkerwijs af van de onderhavige zaak, nu belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de onderhavige ligplaatsen geen betrekking hebben op pleziervaartuigen maar op zeil-/sportboten. Het zeilen met een zeilboot is naar belanghebbende stelt per definitie een vorm van sportbeoefening waarvoor de aanwezigheid van een jachthaven onontbeerlijk is.