Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Het oordeel van de rechtbank
4.Geschil in hoger beroep
Zo ja,
5.Beoordeling van het geschil
nevengeschikt zijn ten opzichte van elkaar, bijvoorbeeld vier bestuurders die elk 25% van de aandelen houden. Ook hier is derhalve geen sprake van ondergeschiktheid. Er is met opzet gekozen voor de omschrijving ’een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen’. Het is namelijk mogelijk dat de aandelen niet deelbaar zijn door het aantal aandeelhouders, bijvoorbeeld in het geval van tien aandelen en drie aandeelhouders. Wanneer in dat geval de verdeling zo klein mogelijk is, dus 3 - 3 - 4, kan toch
nevengeschiktheidworden aangenomen. In de huidige uitvoeringspraktijk wordt ook met deze vuistregel gewerkt.”
niet van ondergeschiktheidworden gesproken, maar is sprake van een positie van
nevengeschiktheid.”
de natuurlijke personendie de taken op grond van de managementovereenkomst uitvoeren namens de persoonlijke houdstervennootschappen
in feite fungeren als bestuurder bij de werkmaatschappij.Dat is mijn stelling. Voor de arbeidsinzet als bestuurder is een vergoeding betaald,
de management fee. Dat kan dan als ‘het loon’ worden aangemerkt.[…]
Na de eerste zitting ging het vervolgens alleen nog maar over de vraag of [A] en [B] op grond van de Regeling aangemerkt konden worden als directeur-grootaandeelhouderals bedoeld in de werknemersverzekeringswetten. Daar kom je alleen maar aan toe als er überhaupt sprake is van een dienstbetrekking. Ik dacht dan ook dat dit een gepasseerd station was. In reactie op brief van de rechtbank heb ik in mijn brief van 25 juni 2014 geschreven dat ik ervan uitga dat [A] en [B] statutair bestuurder zijn van belanghebbende. Ik heb dat expres zo opgeschreven. Belanghebbende heeft daar ook niet meer op gereageerd. […]
is beoogd alle aandeelhouders bij de hier aan de orde zijnde aandelenverhouding te betrekken, en niet alleen de aandeelhouders die ook bestuurder zijn.
Onderdeel c maakt op deze hoofdregel een uitzondering voor situaties waarin de onderlinge gelijkwaardigheid van alle aandeelhouders een voldoende sterke materiële aanwijzing oplevert om, in plaats van ondergeschiktheid, een positie van nevengeschiktheid aanwezig te achten die zich laat vergelijken met de verhouding tussen gelijkgerechtigde mede-eigenaren van een onderneming (bijvoorbeeld in een vennootschap onder firma). Dat deze bedoeling in onderdeel c wellicht minder gelukkig en ook anders dan in richtlijn 3 onder woorden is gebracht, kan geen reden zijn om de werkingssfeer van deze bepaling uit te breiden op een manier zoals door appellante beoogd. Het gaat om een uitzonderingsbepaling, die naar haar aard restrictief moet worden uitgelegd.”
(vgl. ook CRvB 21 oktober 2004, nr. 03/926 ALGEM, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4532 en 16 juni 2005, nr. 04/1415 ALGEM, ECLI:NL:CRVB:2005:AT8263).
ten opzichte van elkaar” (cursivering Hof) en laat derhalve de mogelijkheid open dat er naast de digra’s nog andere aandeelhouders zijn.
bestuurders die samen alle aandelen van de vennootschap bezittenen als aandeelhouders een gelijk of nagenoeg gelijk deel van het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. […]”