In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de heffing van bouwleges door de gemeente Oisterwijk. De belanghebbende had een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van varkensstallen, waarvoor leges waren geheven. De heffingsambtenaar had de leges berekend op basis van opgegeven bouwkosten van € 2.350.000, maar de belanghebbende betwistte deze berekening en voerde aan dat de legesnota verlaagd moest worden op basis van lagere bouwkosten. Het Hof had de primaire stelling van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de subsidiaire stelling niet behandeld, wat leidde tot de cassatieprocedure.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de subsidiaire stelling van de belanghebbende had moeten behandelen, aangezien deze niet was verworpen in de eerdere instantie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de heffingsambtenaar de verplichting heeft om inzicht te verschaffen in de raming van baten en lasten die ten grondslag liggen aan de legestarieven. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van legesverordeningen en de verplichtingen van gemeenten bij het vaststellen van legestarieven.
De Hoge Raad heeft tevens bepaald dat de gemeente Oisterwijk de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan de belanghebbende, inclusief het griffierecht en de kosten voor rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van bestuursrecht en belastingrecht, met name in relatie tot de transparantie en rechtmatigheid van gemeentelijke heffingen.