2.2.6.Bij brief van 25 september 2014 heeft de inspecteur aan de gemachtigde medegedeeld dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor het bezwaar tegen de navorderingsaanslag. In de brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“
Beslissing verzoek kostenvergoeding
Uw cliënt heeft recht op een kostenvergoeding voor dit bezwaar. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 7:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht en het Besluit Proceskosten Bestuursrecht.
Overige kosten
In verband met de behandeling van het bezwaar heeft u om een vergoeding van de overige kosten verzocht. Ik heb deze kosten beoordeeld en vind deze redelijk. Uw cliënt heeft dus recht op € 243,00 als vergoeding van de overige kosten van het bezwaar.
Het totale bedrag aan kostenvergoeding voor dit bezwaarschrift heb ik daarom vastgesteld op € 243,00. Dit bedrag zal op korte termijn worden uitbetaald of verrekend.
Deze beslissing maakt onderdeel uit van de uitspraak op uw bezwaarschrift die u inmiddels heeft ontvangen of binnenkort zult ontvangen.
Uw reactie
Indien u het met deze beslissing niet eens bent, kunt u binnen zes weken na dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift een beroepschrift indienen bij de rechtbank welke op de uitspraak op het bezwaarschrift is vermeld. De dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift is bepalend voor de beroepstermijn als genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.”
2.2.9.Bij brief van 22 december 2014, gericht aan de gemachtigde, heeft de inspecteur - voor zover hier van belang - het volgende medegedeeld:
“Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift
(…)
Op 12 september 2014 ontving ik uw brief waarin u namens [belanghebbende] bezwaar maakt tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 (…), dagtekening van het aanslagbiljet 16 augustus 2014.
Samenvatting van uw bezwaar
U maakt bezwaar tegen het te betalen bedrag van de navorderingsaanslag. Er zou bij het opleggen van de aanslag geen rekening zijn gehouden met het belastbaar inkomen van uw cliënte waarbij er afgeweken is van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, welke ik ten onrechte heb verleend en teruggevorderd heb.
Beoordeling van uw bezwaar
Op 12 juli 2012 hebben wij een 2e aangifte ontvangen van [belanghebbende].In deze aangifte, die in alles afweek van de door haar ingediende aangifte, staat als consulent dhr. [A] . N.a.v. uw bezwaar en telefonisch contact heb ik het bezwaar afgehandeld met de gegevens zoals vermeld in uw brief. Bij het afhandelen van het bezwaar ik heb echter de inkomensafhankelijke combinatiekorting zoals in de aangifte 2e aangegeven, over het hoofd gezien en verleend. Dit heb achteraf nagevorderd, het inkomen in box 1 is echter vastgesteld op € 19.582. Dit had €17.517 moeten zijn.
Op 25 november 2014 heb ik de navorderingsaanslag laten nietige. De formele uitspraak (verminderingsbeschikking) heeft uw cliënte op 10 december 2014 al ontvangen. Kortom het bezwaar is nu afgehandeld met alle gegevens zoals in de eerste ingediende aangifte en het bezwaarschrift.
Beslissing
Ik kom geheel tegemoet aan uw bezwaar. (…)”
2.2.10.Bij aan belanghebbende gerichte kennisgeving van 12 maart 2015, met het opschrift
“Uitspraak op bezwaar 2011 Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen”, is, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:
“
Gewijzigde heffingsgrondslag
U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2011, nummer [nummer] . De inspecteur heeft het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn ontvangen. Hij verklaart het bezwaarschrift daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat u niet in beroep kunt gaan tegen de beslissing die hierna volgt. U kunt wel in beroep gaan tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift. Een of meerdere heffingsgrondslagen zijn gewijzigd. Dit heeft echter niet geleid tot een wijziging van het verzamelinkomen of de verschuldigde inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen.
(…)
In beroep gaan
Tegen deze uitspraak kunt u in beroep gaan. Vóór 23 april 2015 moet uw beroepschrift ingediend zijn bij de rechtbank. (…)”
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“1. Artikel 4:17 van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreken is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.”
2. Artikel 7:12 van de Awb luidt als volgt:
“1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
2. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, dan wordt de beslissing tevens bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is, tenzij het bestreden besluit in stand wordt gelaten.
3. Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing wordt hiervan mededeling gedaan aan de belanghebbenden die in bezwaar of bij de voorbereiding van het bestreden besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
4. Bij de mededeling, bedoeld in het derde lid, is artikel 6:23 van overeenkomstige toepassing en wordt met het oog op de aanvang van de beroepstermijn zo duidelijk mogelijk aangegeven wanneer de bekendmaking van de beslissing overeenkomstig het tweede lid heeft plaatsgevonden.”
3. Artikel 6:17 van de Awb luidt als volgt:
“Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.”
4. Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 4:17 van de Awb recht heeft op de maximale dwangsom, omdat verweerder niet binnen twee weken na de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
5. Verweerder stelt dat de uitspraak op bezwaar is gedaan vóór de ingebrekestelling van eiseres, op 10 december 2014. Op de uitspraak staat volgens verweerder abusievelijk “vermindering”. Verweerder stelt dat eiseres uit de verminderingsbeschikking van 10 december 2014 had kunnen opmaken dat dit de uitspraak op bezwaar betrof. Met de verminderingsbeschikking is de inhoudelijke beslissing op het bezwaar kenbaar gemaakt en was eiseres hiervan op de hoogte, aldus verweerder.
6. Artikel 7:12 van de Awb bevat geen vormvoorschriften voor de uitspraak op bezwaar. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit voort dat omstandigheden er toe kunnen leiden dat een geschrift, gelet op de vorm en inhoud, redelijkerwijs kan worden opgevat als een uitspraak op bezwaar. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verminderingsbeschikking van 10 december 2014 moet worden opgevat als uitspraak op bezwaar. De beschikking is een reactie van verweerder op het bezwaar van eiseres, waarbij eiseres volledig in het gelijk wordt gesteld. De beschikking volgt bovendien op de brief van verweerder van 25 september 2014, waarin een uitspraak op bezwaar werd aangekondigd en alvast een onkostenvergoeding aan eiseres werd toegekend. Uit niets blijkt dat verweerder geen uitspraak op bezwaar heeft willen doen.
7. Doel van de dwangsom is verweerder aan te sporen om zijn verplichtingen tegenover eiseres na te komen. De rechtbank is van oordeel dat dit doel door middel van de verminderingsbeschikking is bereikt. Vanaf dat moment wist eiseres immers waar zij aan toe was. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres zich heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde.
8. Voor zover eiseres stelt dat zij recht heeft op een dwangsom, omdat de uitspraak op bezwaar, in strijd met het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb, niet aan haar gemachtigde is gezonden, kan de rechtbank haar hierin niet volgen. Dat de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, betekent immers niet dat geen uitspraak op bezwaar is gedaan (zie HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969). Artikel 6:17 van de Awb strekt tot bescherming van de procedurele belangen van de belanghebbende. In het onderhavige geval is er geen sprake van een benadeling van eiseres, omdat verweerder eiseres in de uitspraak op bezwaar volledig in het gelijk heeft gesteld. 9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”