In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor drugshandel en stond terecht voor het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de handel in drugs, specifiek cocaïne en hasj-olie. De tenlastelegging omvatte onder andere het aanschaffen en voorbereiden van een zeilboot voor transportdoeleinden, het regelen van bemanning, en het verzamelen van informatie over vaarroutes. Het hof heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, maar oordeelde dat er voldoende bewijs was voor andere voorbereidingshandelingen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waardoor de verdachte een aanvullende periode van 955 dagen moest ondergaan. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte, en oordeelde dat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit terwijl hij onder voorwaarden was vrijgelaten.