ECLI:NL:GHAMS:2016:1129

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
23-001193-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor geweldsmisdrijven en had een voorwaardelijke invrijheidstelling. Het openbaar ministerie stelde hoger beroep in tegen de vrijspraak van een deel van de tenlastelegging en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hof verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte op 25 april 2013 in Hilversum de aangever heeft bedreigd met geweld, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De bedreigingen waren ernstig en intimiderend, en de verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waardoor de verdachte een eerder opgelegde gevangenisstraf van 90 dagen moest ondergaan. Het hof benadrukte de ernst van de bedreiging en de impact op het slachtoffer, en dat de verdachte in de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw een strafbaar feit had gepleegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-001193-15
datum uitspraak: 30 maart 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 5 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer
15-973722-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (EBI) Vught, Nieuw Vosseveld 2 te Vught.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is bij akte onbeperkt ingesteld. Blijkens de appelschriftuur van de officier van justitie van 1 april 2015 en de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting is het hoger beroep echter niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing tot vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in de artikelen 407 en 416 van het Wetboek van Strafvordering zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 november 2015 en 16 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – ten laste gelegd dat:

2.primair:

hij op of omstreeks 25 april 2013 te Hilversum [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij die [slachtoffer] (telkens) op dreigende toon en/of wijze: -toegevoegd (met luide en/of driftige stem) “Ik kom je even zeggen, mijn naam niet in de film, geen woord en ook niet in het boek” en/of “Ben ik duidelijk” en/of “mijn naam niet in de film en als je denkt dat je het toch kan doen dan weet je wat er gebeurt” en/of “ik dreig niet” en/of “Wat zei je daar?” en/of “Moet ik het nu afmaken! Wil je dat ik het nu doe?” en/of “Ga maar aangifte doen als je wilt. Haal de politie er maar bij en laat je vrouw maar getuigen. Het maakt allemaal niets uit, je weet wat er gaat gebeuren hè” en/of “Je weet wat er gebeurt hè” en/of “Als je de politie belt dan zal je het wel weten, ik dreig niet maar ik doe!” en/of “niemand die mij tegenhoudt” en/of “Vuile kankerhond dat je er bent” althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;

2.subsidiair:

hij op of omstreeks 25 april 2013 te Hilversum (telkens) ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] door geweld en/of enig andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enig andere feitelijkheid, gericht tegen die [slachtoffer] en/of één of meer andere personen, te dwingen iets te doen en/of niet te doen, namelijk om de naam van hem, verdachte en/of zijn personage niet te noemen in de verfilming van de Heineken-ontvoering, althans een film, op dreigende toon en/of wijze heeft - toegevoegd (met luide en/of driftige stem) “Ik kom je even zeggen, mijn naam niet in de film, geen woord en ook niet in het boek” en/of “Ben ik duidelijk” en/of “mijn naam niet in de film en als je denkt dat je het toch kan doen dan weet je wat er gebeurt” en/of “ik dreig niet” en/of “Wat zei je daar?” en/of “Moet ik het nu afmaken! Wil je dat ik het nu doe?” en/of “Ga maar aangifte doen als je wilt. Haal de politie er maar bij en laat je vrouw maar getuigen. Het maakt allemaal niets uit, je weet wat er gaat gebeuren hè” en/of “Je weet wat er gebeurt hè” en/of “Als je de politie belt dan zal je het wel weten, ik dreig niet maar ik doe!” en/of “niemand die mij tegenhoudt” en/of “Vuile kankerhond dat je er bent” althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2013 te Hilversum [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij die [slachtoffer] op dreigende toon en wijze toegevoegd met luide en driftige stem “Ik kom je even zeggen, mijn naam niet in de film, geen woord en ook niet in het boek” en “Ben ik duidelijk” en “Mijn naam niet in de film en als je denkt dat je het toch kan doen dan weet je wat er gebeurt” en “Ik dreig niet” en “Wat zei je daar?” en “Moet ik het nu afmaken! Wil je dat ik het nu doe?” en “Ga maar aangifte doen als je wilt. Haal de politie er maar bij en laat je vrouw maar getuigen. Het maakt allemaal niets uit, je weet wat er gaat gebeuren hè” en “Je weet wat er gebeurt hè” en “Als je de politie belt dan zal je het wel weten, ik dreig niet maar ik doe!” en “Niemand die mij tegenhoudt” en “Vuile kankerhond dat je er bent”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
Op 4 maart 2016 is door de advocaat-generaal een aanvulling op het dossier verzonden aan de verdediging en aan het hof, inhoudende een aantal stukken uit het onderzoek
[onderzoek]. De raadsvrouw heeft tegen de voeging van deze stukken in het dossier geen bezwaar gemaakt, waarna de aanvulling ter terechtzitting van 16 maart 2016 is gevoegd bij de processtukken in de onderhavige zaak.
De raadsvrouw heeft vervolgens bij pleidooi aangevoerd dat de verdediging onmogelijk op de inhoud van de gevoegde stukken kan reageren, aangezien met de rechter-commissaris in het onderzoek
[onderzoek]is afgesproken dat op de verklaringen van de verdachte in die zaak – inhoudende onder meer zijn reactie op de gevoegde stukken – een embargo rust. Door zich ter terechtzitting publiekelijk over deze stukken uit te laten, zou deze embargo-afspraak door de raadsvrouw en de verdachte worden geschonden. Door de raadsvrouw is derhalve verzocht om – indien het hof aan de gevoegde stukken voor de beoordeling van het tenlastegelegde feit enige betekenis toe wenst te kennen – de behandeling van de zaak aan te houden tot een moment nadat het embargo op de verklaringen die de verdachte in het onderzoek
[onderzoek]heeft afgelegd, is opgeheven.
Het hof overweegt dat het bij de beoordeling van het thans aan het oordeel van het hof onderworpen tenlastegelegde feit geen acht zal slaan op de door de advocaat-generaal gevoegde stukken. Nu aan de door de raadsvrouw geformuleerde voorwaarde niet is voldaan, behoeft het verzoek geen verdere bespreking.
Bewijsmiddelen
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal met nummer PL1406 2013017653 van 3 mei 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op 25 april 2013 om 23.52 uur meldde [slachtoffer] bij de Centrale Meldkamer dat [verdachte] bij hem voor de deur van zijn woning in Hilversum stond en dat deze hem met de dood bedreigde. In het dagrapport van de meldkamer werd opgetekend dat de melder ( [slachtoffer] ) overstuur was. Met name was zijn echtgenote, die getuige was van het voorval, erg aangedaan.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 26 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 1-2.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 april 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige]:
Gisteravond, 25 april 2013, omstreeks 22.00 uur waren mijn man, [slachtoffer] , en ik thuis. [voornaam slachtoffer] zat op de bank televisie te kijken en ik stond in de keuken. Er werd toen aan de voordeur gebeld. Ik stond op de trap toen [voornaam slachtoffer] de voordeur opendeed. Ik had vanaf mijn positie goed zicht op de voordeur. [verdachte] stond voor de deur. Ik hoorde dat [voornaam slachtoffer] zei: ‘Hé [voornaam verdachte] wat doe jij hier?’ Ik hoorde dat [voornaam verdachte] gelijk met luide en driftige stem begon te praten. Ik hoorde dat hij onder andere zei: ‘En denk erom, mijn naam komt nergens voor. Niet in het boek en niet in de film. Je vrouw staat erbij die is er getuige van. Ik dreig niet maar ik doe’, of woorden van die strekking. Ik zag dat hij bloeddoorlopen ogen had en telkens dreigend op [voornaam slachtoffer] toeliep. Ik moet nog zeggen dat hij een zwarte helm op had en verder ook in het zwart gekleed ging. Hij vertoonde gewoon dierlijk gedrag. Hij is groot en het was heel bedreigend. Het was voor ons wel duidelijk dat hij een geweldsdelict wilde plegen. Ik hoorde hem ook diverse malen ‘kankerhond’ schreeuwen tegen [voornaam slachtoffer] . Ook hoorde ik [verdachte] zeggen: ‘Ik vind je’. Ik zag dat [voornaam slachtoffer] rustig bleef maar hij was wel heel erg op z’n hoede. Ik zag dat [voornaam verdachte] op enig moment terugliep naar zijn scooter. [voornaam slachtoffer] riep hem toe: ‘Doe normaal [voornaam verdachte] ’. Ik zag toen dat [voornaam verdachte] hierop terug stoof naar de voordeur en riep: ‘Moet ik het nu doen!’ Er werd heel veel gevloekt door hem. Ik hoorde dat [voornaam verdachte] zei: ‘Als je de politie belt dan zal je het wel weten, ik dreig niet maar ik doe!’
3. Een proces-verbaal van aangifte van 26 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 3-5.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 april 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Op donderdag 25 april 2013, omstreeks 22.00 uur, zat ik thuis in mijn woning naar de televisie te kijken toen de bel ging. Wij keken van boven in de woning naar buiten om te kijken wie er aanbelde. Ik zag dat het [verdachte] was. [voornaam verdachte] had een helm op en hij droeg een leren jas. Het vizier van de helm had hij omhoog, dus open staan. Toen ik de deur opendeed zei ik nog een beetje verbaasd: ‘Hé [voornaam verdachte] ’. Hij zei echter helemaal niet gedag of zo en viel eigenlijk gelijk met de deur in huis om het zo maar te noemen. Hij zei: ‘Ik kom je even zeggen, mijn naam niet in de film, geen woord en ook niet in het boek.’ Hij voegde daar iets aan toe van: ‘Ben ik duidelijk?’. Hij kapte mij af en zei: ‘Mijn naam niet in de film en als je denkt dat je dat toch kan doen, dan weet je wat er gebeurt.’ Dat zei hij op een heel dreigende toon, met stemverheffing. Hij voegde daar ook aan toe, en dat zei hij een paar keer: ‘Ik dreig niet.’ Het was niet mis te verstaan dat hij bedoelde dat hij in actie zou komen. Daar voegde hij aan toe: ‘Ik dreig niet maar ik doe gewoon’. Het werd dus steeds dreigender en agressiever zodat ik het gevoel kreeg: straks valt hij me aan. Hij zei ook dingen als: ‘Vuile kankerhond dat je er bent’. Dit droeg bij aan de agressiviteit en de boosaardigheid. Ik kreeg daardoor ook het gevoel van: straks valt hij me aan en wordt het fysiek. Hij heeft een paar keer gezegd: ‘Het maakt mij allemaal niet uit. Je weet wat er gaat gebeuren’. Hij had daarbij een dreigende opstelling. Hij stond dicht op mij waardoor ik die woeste blik in zijn ogen goed kon zien. Op dat moment draaide hij zich om en liep hij weg waarbij hij zei: ‘Geen woord over mij. Niet mijn naam in de film en het boek’. Hij liep toen in de richting van de trap bij mijn voordeur naar beneden. Dit was het moment dat ik dacht: wat gebeurt hier, waarop ik naar hem riep: ‘ [voornaam verdachte] , doe even normaal man, waar slaat dit op?’. Op dat moment draaide hij zich gelijk om en zei zoiets van: ‘Wat zei je daar?’, alsof ik iets heel ergs had gezegd. Hij kwam meteen op me terug lopen en zijn woede en agressiviteit namen op dat moment nog meer toe waarbij hij dreigend zei: ‘Moet ik het nu afmaken? Wil je dat ik dat nu doe?’. Dit zei hij een aantal malen, terwijl hij heel dicht op mij kwam staan waarbij hij weer dingen zei zoals: ‘Vuile kankerhond’. Ik vond dat echt heel intimiderend en bedreigend en kreeg het gevoel dat hij mij ieder moment te lijf kon gaan. Vervolgens zei hij ook nog iets van: ‘Ga maar aangifte doen als je wilt. Haal de politie er maar bij en laat je vrouw ook maar getuigen. Het maakt allemaal niets uit. Je weet wat er gaat gebeuren hè’. Daarbij zei hij ook nog iets van: ‘Niemand die mij tegenhoudt.’ Hier daagde hij mij eigenlijk uit om de politie te waarschuwen en dat sprak hij later eigenlijk weer tegen door dreigend te zeggen: ‘Geen woord hierover want je weet wat er gebeurt’. Inmiddels was hij echt aan het schreeuwen en had hij een vertrokken gezicht. Toen is hij volgens mij scheldend naar zijn scooter gelopen. Voordat hij wegreed riep hij: ‘Je weet wat er gebeurt hè’. De dingen die hij heeft gezegd moet je zien in de context van de persoon die hij is en de reputatie die hij heeft.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 9-11.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 april 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
de verdachte [verdachte]:
Op donderdagavond 25 april 2013, ik denk zo tegen 22.00 uur, reed ik op mijn scooter in de villawijk waar de mij bekende verslaggever [slachtoffer] woont. Ik wilde bij hem langs gaan om hem te zeggen dat ik niet in de film over de [film] wil worden genoemd, zowel niet in personage als in naam. Ik parkeerde mijn scooter voor het huis, ben direct afgestapt, zonder mijn valhelm af te zetten en ben naar de voordeur gelopen. Volgens mij heb ik twee keer aangebeld. Toen [voornaam slachtoffer] de voordeur opendeed zei ik onmiddellijk: ‘ [voornaam slachtoffer] , ik wil niet met mijn naam of als personage in de film die jij aan het maken bent’. Ik sprak op een boze toon. Vervolgens verliep het gesprek ruzieachtig.
5. Een proces-verbaal van nader verhoor aangever van 2 mei 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 12-14.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 mei 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Toen [verdachte] bij herhaling schreeuwde: ‘Wil je dat ik het nu afmaak! Moet ik het nu doen?’ en vervolgens op mij af kwam, was het voor mij duidelijk dat het slecht met mij zou aflopen als hij dit werkelijk zou doen. Ik dacht concreet dat er geweld tegen mij gebruikt zou worden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot de zaak met parketnummer 23-000306-08 toegewezen en gelast dat een gedeelte, groot 90 dagen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden toegewezen en dat zal worden gelast dat een gedeelte, groot 1 jaar, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van het slachtoffer [slachtoffer] . Om 22.00 uur ’s avonds heeft de verdachte bij de woning van het slachtoffer aangebeld en hem vervolgens in het bijzijn van diens echtgenote buitengewoon bedreigende woorden toegevoegd. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij de situatie zeer intimiderend vond. Hij kreeg de indruk dat de verdachte hem ieder moment te lijf kon gaan en had het gevoel dat een fatale escalatie ophanden was. [slachtoffer] dacht dat er geweld tegen hem gebruikt zou worden en het was voor hem duidelijk dat het slecht met hem zou aflopen als de verdachte dat daadwerkelijk zou doen. Volgens het slachtoffer moeten de bedreigingen van de verdachte worden gezien in de context van de persoon die hij is en de reputatie die hij heeft, waarvan de verdachte zich terdege bewust is, aldus [slachtoffer] . De echtgenote van [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte bloeddoorlopen ogen had en dierlijk gedrag vertoonde; het was haar duidelijk dat hij een geweldsdelict wilde plegen. De politie heeft geconstateerd dat [slachtoffer] overstuur was en dat met name zijn echtgenote [getuige] aangedaan was.
Bedreiging is een ernstig feit dat grote impact kan hebben op het slachtoffer en diens naasten, zoals ook in dit geval blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] . Bedreiging maakt voorts inbreuk op het gevoel van veiligheid van de getuigen daarvan. De uitingen van de verdachte zijn in het onderhavige geval temeer laakbaar, omdat de verdachte zijn bedreigingen ’s avonds laat heeft geuit aan de voordeur van de woning van het slachtoffer, een plek in de privésfeer waar men zich veilig moet kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 maart 2016 is hij eerder ter zake van onder meer soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen. Het onderhavige feit is gepleegd in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte in het kader van een aan hem ter zake van diverse geweldsmisdrijven als ook meerdere bedreigingen tegen het leven gericht, opgelegde gevangenisstraf. Dit alles heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen, hetgeen het hof hem zwaar aanrekent.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf conform de vordering van de advocaat-generaal passend en geboden.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (zaaknummer v.i.: 99-000083-39)
De veroordeelde is bij arrest van dit gerechtshof van 3 juli 2009 onder parketnummer 23-000306-08 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaak op 27 januari 2012 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 17 maart 2014 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. Deze vordering strekt tot geheel of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 2 primair bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond, waarna het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan.
Het hof overweegt in dit verband dat het voor de effectiviteit van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling van het grootste belang is dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal door de rechter, die over de vordering tot herroeping heeft te oordelen, moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is naar het oordeel van het hof dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het delict van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid zulks disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake. De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na veroordeling ter zake van onder meer afpersing, mishandeling en een aantal bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het thans bewezenverklaarde feit betreft wederom een (ernstige) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Bovendien is de veroordeelde in het verleden reeds eerder wegens ernstige feiten (afpersing in vereniging en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving) tot een langjarige gevangenisstraf veroordeeld. Het hof ziet alles afwegende derhalve geen reden af te wijken van genoemd uitgangspunt dat als reactie op overtreding van de bij voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit de volledige herroeping van die voorwaardelijke invrijheidstelling dient te volgen.
Namens de veroordeelde is – zonder daaraan uitdrukkelijk consequenties te verbinden – nog naar voren gebracht dat de vordering niet onverwijld na het plegen van het thans bewezenverklaarde feit is ingediend, namelijk pas na bijna 11 maanden. Die vaststelling is weliswaar juist, doch doet, na ambtshalve toetsing aan artikel 6 EVRM, niet af aan de noodzaak tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, noch de duur daarvan.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2009 onder parketnummer 23-000306-08 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot
1.095 (duizend vijfennegentig) dagen, alsnog geheel wordt ondergaan.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. E. Mijnsberge en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2016.