Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Loop van het geding na verwijzing
3.Tussen partijen vaststaande feiten
4.Het verwijzingsarrest
2. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een geschil over de vergoeding van immateriële schade na verwijzing door de Hoge Raad. De belanghebbende, die eerder aanslagen in de inkomstenbelasting en bijbehorende boetes had ontvangen, had een verzoek ingediend voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van haar zaak. De Hoge Raad had eerder de uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd, specifiek wat betreft de schadevergoeding, en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2015 werd het beroep behandeld, waarbij de belanghebbende en de Minister van Veiligheid en Justitie betrokken waren. De belanghebbende stelde dat de Raad voor de Rechtspraak haar het vertrouwen had gewekt dat haar verzoek om schadevergoeding zou worden gehonoreerd. Het Hof oordeelde echter dat er onvoldoende feiten waren die deze claim ondersteunden. De Raad voor de Rechtspraak had niet de relevante informatie om een toezegging te doen over de schadevergoeding.
Het Hof concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank en het Hof samen 1,5 jaar bedroeg, wat leidde tot een schadevergoeding van in totaal € 2.000. De Minister werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak werd gedaan op 11 februari 2016.