ECLI:NL:HR:2017:558

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
15/05855
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak met betrekking tot witwassen en herkomst van geld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2015. De verdachte, geboren in 1976, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin het hof had geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren voor witwassen. De verdediging voerde aan dat het hof ten onrechte het verzoek om nader onderzoek naar de herkomst van stortingen op de bankrekeningen van de verdachte had afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad benadrukte dat het aan het Openbaar Ministerie is om de bewijslast te dragen in gevallen van witwassen, en dat de verdachte niet hoeft aan te tonen dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De verdediging had betoogd dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om nader onderzoek was afgewezen, en dat er geen voldoende bewijs was voor de herkomst van het geld. De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat het hof niet onterecht had geoordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in strafzaken verduidelijkt, vooral in gevallen waar de verdachte onvoldoende belang heeft bij het beroep. De zaak illustreert ook de rol van het Openbaar Ministerie in het bewijzen van de criminele herkomst van geld in witwaszaken.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05855
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2015, nummer 23/001535-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.R. de Korte, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.
Cassatiemiddel I
De afwijzing door het hof, van het door de verdediging ter terechtzitting van 15 april 2015 gedane verzoek tot verrichten van nader onderzoek naar de (personen achter) de stortingen op de bankrekeningen van verzoeker c.q. deze geldstromen, is onbegrijpelijk, ten onrechte genomen, althans ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
Bij appelschriftuur (en nog nader toegelicht op de regiezitting d.d. 15 april 2015) is door de verdediging aangegeven dat nader onderzoek dient plaats te vinden naar de degene ,die de stortingen op de bankrekening van verzoeker hebben gedaan. Deze personen kunnen namelijk uitsluitsel geven over de legale achtergrond van hun stortingen.
Onbegrijpelijk is in hoeverre dit verzoek van de verdediging onvoldoende onderbouwd zou zijn. Het Hof heeft verzuimd dit te motiveren. Het is niet aan verdachte om aannemelijk te maken dat aangetroffen geld niet van misdrijf afkomstig is, maar diens onderzoekwensen waren hier wel opgericht.
Cassatiemiddel II
Ten onrechte is door het hof aangenomen, althans onvoldoende gemotiveerd is, dat het onderzoek van het Openbaar Ministerie toereikend is geweest om een vermoeden van witwassen te veronderstellen.
Toelichting
Het hof ten onrechte aangenomen dat er van de kant van het Openbaar Ministerie voldoende onderzoek is gedaan. Door de politie zelf is in onderhavige zaak genoteerd dat er uit de onderzoeksgegevens niet voldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen om vast te kunnen stellen uit welke strafbare feiten [verdachte] de betreffende gelden heeft gegenereerd. De zaak is vervolgens zonder nader aangebracht bij de Rechtbank.
In hoger beroep is het verzoek om nader onderzoek om meer inzicht te krijgen in de herkomst van het geld op de regiezitting d.d. 15 april 2015 afgewezen.
Vergelijk hiertoe de conclusie van AG Mr. T.N.B.M. Spranken ECLI:NL:PHR:2016:488:
Hoewel bij aanwezigheid van een witwasvermoeden van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geld, blijft de (primaire) bewijslast van het Openbaar Ministerie in een dergelijk geval in ieder geval in zoverre overeind, dat het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit de voor het aannemen van witwassen noodzakelijke criminele herkomst van het geld kan worden afgeleid nog altijd van het Openbaar Ministerie moet komen. Dat van de verdachte in het voorkomende geval mag worden verlangd dat hij een verklaring voor de herkomst van aangetroffen geld geeft, houdt immers op zichzelf genomen nog niet in dat het dan ook aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Cassatiemiddel III
Door het hof is ten onrechte aangenomen, althans ontoereikend gemotiveerd, dat er in onderhavige zaak sprake is van geld dat van misdrijf afkomstig is, dan wel waarvan de legale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen, met een voldoende mate van zekerheid zou kunnen worden uitgesloten.
Toelichting
Ter terechtzitting en in de pleitnota is aangegeven dat op basis van de verklaring van verzoeker (ten aanzien van [betrokkene]) aanleiding was en had moeten geven voor nader onderzoek van de kant van de politie / het Openbaar Ministerie.
Nu er door of namens het Openbaar Ministerie niet of nauwelijks onderzoek is verricht naar de herkomst van het geld en de herkomst van het geld niet volledig helder is, kon derhalve niet tot de conclusie kunnen komen dat het geld van misdrijf afkomstig is. Het hof verzuimd om op dit ingenomen standpunt te reageren.
Cassatiemiddel IV
het hof heeft ten onrechte de verklaring van verzoeker voor het bewijs gebezigd, terwijl een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaringen verzoeker was ingenomen, c.q. was verzocht diens verklaringen met terughoudendheid te benaderen gelet op diens psychische toestand.
Toelichting
Door de verdediging is bij de regiezitting d.d. 15 april 2015 en in de pleitnota ten behoeve van de zitting van 4 december 2015 aangegeven, dat er bij verzoeker sprake is van psychische problemen, nu verzoeker aantoonbaar schizofreen. Daarnaast is aangegeven dat diens psychische toestand een verklaring zou kunnen zijn voor diens vermeende inconsistent en onaannemelijk verklaringen over de herkomst van het geld.
Cassatiemiddel V
Het hof heeft ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, de verklaring van verzoeker voor het bewijs gebezigd, terwijl diens verklaring niet als kennelijk leugenachtig te bestempelen is.
Toelichting
Ter terechtzitting d.d. 4 december 2015 is onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof den Bosch d.d. 2 april 2015 aangegeven, dat een ongeloofwaardige verklaring op zichzelf niet aan het bewijs kan bijdragen en dat dit pas mogelijk is indien die verklaring ook als kennelijk leugenachtig te bestempelen is. Door het hof is verzuimd hier op te reageren.
WESHALVE:
Gelet op de inhoud van het dossier wordt u verzocht het arrest van het gerechtshof Amsterdam te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een ander gerechtshof danwel zelf recht te doen om doelmatigheidsredenen.