Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: mr. M.F.T. Rijksen (Jaeger advocaten belastingkundigen) te Amsterdam.
1.Ontstaan en loop van het geding
volksverzekeringen (IB/PV) opgelegd voor de jaren 1997, 1998 en 1999 en
navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1998 t/m
2000;
1996 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1994 t/m
1997.
2.Feiten
2.12. Vervolgens zijn de navorderingsaanslagen ib/pvv 1997 tot en met 1999 op 10 februari 2005 opgelegd en de navorderingsaanslagen ib/pvv 1993 tot en met 1996 alsmede de navorderingsaanslagen vb 1994 tot en met 2000 op 28 februari 2005.
Projectmatige aanpak RekeningenprojectBij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie (BBI) van het Koninkrijk België aan de Nederlandse belastingdienst spontaan inlichtingen verstrekt over financiële rekeningen bij de Kredietbank Luxembourg. De verkregen informatie betrof gegevens van duizenden rekeninghouders. De informatie was bovendien zeer summier. Gelet op de omvang van het aantal gegevens en zeker met het oog op een gelijke rechtstoepassing is besloten tot een projectmatige aanpak.
De wijze van verkrijging van de informatie noopte bovendien tot een onderzoek of de informatie rechtmatig gebruikt kon worden. Ook dienden de op de verkregen microfiches voorkomende rekeninghouders te worden geïdentificeerd. Gelet op de beperkte naamsomschrijving op de microfiches bleek het nodig daarvoor een bij de RDW aanwezig bestand te raadplegen. Daarvoor waren er aanvullende maatregelen op het gebied van automatisering nodig.
Vervolgens is in het laatste kwartaal van 2001 een pilot gestart waarin is getoetst of de verkregen informatie betrouwbaar en bruikbaar was. Daarna zijn de uit het identificatietraject verkregen gegevens verspreid over de regiokantoren en is het project van start gegaan. Vanaf dat moment moesten de lokale inspecteurs beoordelen of de geïdentificeerde rekeninghouders de inkomsten respectievelijk de vermogens hadden opgegeven in hun aangiften. Gelet op de omvang en het tijdsbeslag voor de regionale eenheden zijn de gegevens in een aantal tranches aan de eenheden toegezonden. De eerste serie is verzonden begin januari 2002, de tweede serie in maart 2002 en de derde rond juni/juli 2002. Naderhand zijn er nog meer renseignementen verzonden. Meestal ging het dan om gevallen die pas later geïdentificeerd waren.
Tijdens het heffingsonderzoek werd duidelijk dat niet alle geïdentificeerde rekeninghouders bereid waren de benodigde informatie te verstrekken om tot een juiste vaststelling van het inkomen en het vermogen te komen. Omdat het voorts veelal niet mogelijk was om op basis van het saldogegeven op het microfiche tot een redelijke (niet willekeurige) schatting van de aan te brengen correcties te komen, is in het laatste kwartaal van 2002 aan de hand van de gegevens van de medewerkers de applicatie correcties ontwikkeld.
Vervolgens zijn ultimo 2002 de aanslagen IB/VB 1990/91 opgelegd op basis van de uit de applicatie naar voren komende gegevens. Bij de aankondiging van de correcties over die jaren is tevens aangegeven wat de mogelijke correcties over de later[e] jaren zouden zijn. Daarbij is ook aangegeven dat het onderzoek nog niet was afgerond. De belastingplichtigen werden aldus alsnog in de gelegenheid gesteld de benodigde gegevens te verstrekken om tot een juiste vaststelling van het inkomen en het vermogen te komen. Dit zou in een directe reactie op de aankondigingsbrief kunnen gebeuren, maar ook bijvoorbeeld in de bezwaarfase voor de eerst opgelegde aanslagen (derhalve in 2003).
Voorts speelt nog een rol dat het in het kader van het Rekeningenproject niet gaat om één individuele belastingplichtige en bovendien gaat het per individuele belastingplichtige in het algemeen om ongeveer 21 aanslagen. Om ook de aanslagen over alle latere jaren gelijktijdig op te leggen, hadden in december 2002 tienduizenden aanslagen extra handmatig moeten worden opgelegd. Dit was onuitvoerbaar. Indien de aanslagen in 2003 zouden worden opgelegd kon een deel daarvan via de geautomatiseerde systemen worden verwerkt. Door het spreiden van het opleggen van de aanslagen werd dit proces wel uitvoerbaar.”
Dat de identificatie in dit geval moeilijker was dan normaal, leid ik af uit het feit dat de FIOD gemeentes heeft aangeschreven.
Alleen bij 100 procent zekerheid gaan brieven naar betrokkenen eruit. Zo is dat ook bij de derde tranche gebeurd. Dan is sprake van één RDW- en GBA-hit. In dit geval waren er meerdere hits. Ik kan mij goed voorstellen dat je deze post dan even laat liggen. Dit is geen vierde tranche. Het proces is gelijk na de derde tranche opgepakt. Het werd een individuele identificatie. Het proces heeft nooit langer dan zes maanden stilgestaan.”
3.Geschil in hoger beroep
4.4. Beoordeling van het geschil
Het evenredigheidsbeginsel echter – dat inhoudt dat een beperkende maatregel alleen gerechtvaardigd is als deze geschikt is het daarmee nagestreefde doel te verwezenlijken, en ook niet verdergaat dan noodzakelijk om dat doel te bereiken – begrenst de beperking van het vrije verkeer die de toepassing van artikel 16, vierde lid, van de AWR inhoudt.
- zowel in het geval dat voor het inwinnen van inlichtingen een nuttig gebruik kan worden gemaakt van regelingen van wederzijdse bijstand tussen lidstaten, als in het geval dat de mogelijkheid daartoe ontbreekt, bijvoorbeeld doordat de desbetreffende lidstaat een bankgeheim kent.
De rechtvaardiging die het Hof van Justitie aanwezig heeft geacht voor de aan toepassing van artikel 16, vierde lid, van de AWR verbonden beperking van het vrije verkeer, is gelegen in het waarborgen van de doeltreffendheid van de fiscale controles en het bestrijden van belastingfraude. Die rechtvaardiging is er niet als ten aanzien van (inkomsten uit) buitenlandse tegoeden de navorderingstermijn die voor (inkomsten uit) binnenlandse tegoeden zou gelden verder wordt overschreden dan uit het in hiervoor overwogene voortvloeit.
Uit de verklaring voor recht van het Hof van Justitie volgt bovendien dat het bovenstaande geen wijziging ondergaat door het feit dat met de desbetreffende aanslagen boeten samenhangen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op wie de last rust aannemelijk te maken dat de navorderingsaanslagen voortvarend zijn vastgesteld, geen verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat erflater pas twee jaar na de derde tranche is geïdentificeerd. Voorts heeft verweerder zijn stelling dat het identificatieproces niet langer dan zes maanden heeft stilgelegen, op geen enkele wijze geadstrueerd. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de navorderingsaanslagen niet met redelijke voortvarendheid zijn voorbereid en vastgesteld, hetgeen meebrengt dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd (…).”
4.2.2. Volgens de inspecteur is niet in geschil dat het identificatieproces als geheel op geen moment meer dan zes maanden heeft stilgelegen. Volgens de inspecteur is er derhalve voldoende voortvarend gehandeld. De omstandigheid dat belanghebbende als een van de laatste rekeninghouders is geïdentificeerd doet daar volgens de inspecteur niet aan af.
U houdt mij voor dat u geen vierde tranche in de stukken bent tegengekomen. Ik wijs op een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarin over de vierde tranche wordt gesproken. U houdt mij voor dat die uitspraak over de BZN gaat en niet over de KB-Luxbank. U houdt mij verder voor dat ik tijdens de zitting bij de rechtbank, blijkens bladzijde 2 van het proces-verbaal van die zitting hierover iets anders heb verklaard, namelijk: “Dit is geen vierde tranche. Het proces is gelijk na de derde tranche opgepakt. Het werd een individuele identificatie”.
In dat verband wijst belanghebbende erop dat de gegevens die ten grondslag liggen aan de navorderingsaanslagen op 27 oktober 2000 door de FIOD-ECD zijn ontvangen.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet met de vereiste voortvarendheid is gehandeld en dat de navorderingsaanslagen op deze grond moeten worden vernietigd.
5.Kosten
6.6. Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende ter zake van immateriële schade € 5.500
vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.470,en
.