In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen belanghebbende, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2000. De Hoge Raad had eerder de zaak terugverwezen naar het Hof na een cassatieberoep van belanghebbende. De navorderingsaanslagen waren opgelegd met een verhoging van 100% en boeten, die door belanghebbende werden betwist. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de opgelegde boeten en verhogingen, en heeft deze verlaagd tot 72%. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de lange duur van de procedure een overschrijding van de redelijke termijn met zich meebracht, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 5.000 voor immateriële schade aan belanghebbende. De uitspraak van het Hof is gedaan op 11 juni 2015 en betreft de behandeling van de zaak na verwijzing door de Hoge Raad. Het Hof heeft de eerdere uitspraken van de inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen en boeten aangepast. De zaak illustreert de complexiteit van belastingprocedures en de noodzaak voor een redelijke behandelingstermijn.