Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. A. van Heeste Amsterdam,
mr. W.I. Wismante 's-Gravenhage.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
'Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekeningen(en)' (hierna: het formulier 'Verklaring') in te vullen welke buitenlandse bankrekeningen hij na 31 januari 2004 heeft aangehouden dan wel nog aanhouden. Voorts is hem gevraagd opgaaf te doen van buitenlandse bankrekeningen(en) door middel van het beantwoorden van de vragen op het formulier '
Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)' (hierna: het formulier 'Opgaaf').
3.Beoordeling
Het incidenteel appel van de Staat is gericht tegen de hoogte en maximering van de dwangsom.
grief 3en met
grief 5betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van uit is gegaan dat hij als rekeninghouder kan worden aangemerkt.
[appellant] heeft in de onderhavige procedure geen inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd ten betoge dat de identificatie onjuist is. Hij heeft ook geen bewijsstukken in het geding gebracht die dit zouden kunnen onderbouwen. Hij heeft in dit verband volstaan met de enkele stelling dat de identificatie onjuist is.
Onder deze omstandigheden gaat het hof er voorshands vanuit dat sprake is van een juiste identificatie en dat de op de microfiche vermelde "[X]" [appellant] is. De grieven falen.
grief 1betoogt [appellant] dat de Staat geen belang heeft bij verkrijgen van informatie over vermogen dan wel inkomen dat vóór 1 januari 2001 is gehouden, zodat de vorderingen van de Staat voor die periode hadden moeten worden afgewezen. [appellant] stelt voorts dat de termijn waarbinnen de Belastingdienst informatie aan hem kan vragen is verstreken.
Denkbaar is dat het opvragen van informatie over jaren die zo ver in het verleden liggen onder omstandigheden in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het onderhavige geval is dat echter niet het geval, nu er in dit geding – mede gelet op het hiervoor gegeven oordeel over de identificatie - vanuit moet worden gegaan dat [appellant] opzettelijk informatie over hun tegoeden bij de KB-Luxbank hebben achtergehouden en zij bovendien reeds vanaf 2002 geconfronteerd zijn met expliciete vragen naar de tegoeden bij de KB-Luxbank.
grief 2stelt [appellant], kort weergegeven, dat toewijzing van de vorderingen van de Staat in strijd is met artikel 6 EVRM. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn verweer heeft verworpen dat het de Belastingdienst niet is toegestaan om gedurende de loop van een rechtsgeding buiten de rechter om met toepassing van art. 47 AWR, hem ertoe te dwingen mee te werken aan de op de Belastingdienst zelf rustende bewijslast. [appellant] verwijst in dit verband naar de conclusie van Advocaat-generaal mr. P.J. Wattel van 1 maart 2013, gepubliceerd op 15 maart 2013 (LJN: BZ3640) en wijst erop dat tussen hem en de Belastingdienst nog procedures aanhangig zijn, zowel met betrekking tot de informatiebeschikkingen als met betrekking tot de boetebesluiten.
Voor zover de Belastingdienst de te verkrijgen informatie zou willen gebruiken in lopende procedures, is het aan de belastingrechter bij wie die procedures aanhangig zijn om te beoordelen of het verkregen materiaal, mede in het licht van BNB 1988/160, kan worden meegenomen. De civiele rechter hoeft daarop thans niet vooruit te lopen, anders dan door het verbinden van een restrictie aan het gebruik van de informatie die voortvloeit uit art. 6 EVRM, zoals hierna zal worden besproken.
dat een verklaring die de betrokkene heeft afgelegd ter voldoening aan die verplichting[hof: de verplichting ingevolge artikel 47 AWR]
, niet mag worden gebruikt ten behoeve van de boeteoplegging'- moet echter worden aangenomen dat hieronder in ieder geval dienen te worden begrepen de van [appellant] gevorderde verklaringen en mondelinge toelichting.
criminal charge’ strijd oplevert met artikel 6 EVRM (vergelijk Hoge Raad, 21 maart 2008, nr. 43050, ECLI:NL:HR:2008:BA8179, BNB 2008/159, overweging 3.3.2). Voorts is niet elke dwangmaatregel verboden. Dit volgt onder meer uit EHRM 4 oktober 2005, nr. 6563/03 (Shannon), waarin werd overwogen:
'the Court recalls that not all coercive measures give rise to the conclusion of an unjustified interference with the right not to incriminate oneself'.
privilege against self-incrimination’ op onaanvaardbare wijze geweld wordt aangedaan. Mede in het licht van de arresten van het EHRM van 25 februari 1993, nr. 10828/84 (Funke), 3 mei 2001, nr. 31827/96 (J.B.) en 5 april 2012, nr. 11663/04 (Chambaz), is het hof van oordeel dat gelet op de mate van druk die uitgaat van de op te leggen dwangsom, die in het onderhavige geval als substantieel is te kwalificeren, zich in dezen een situatie voordoet waarbij het gebruik van de bescheiden als bewijs tegen [appellant] ten behoeve van bestuurlijke boeteoplegging of strafvervolging in strijd zou komen met artikel 6 EVRM.
alleinformatie die in dit geding door [appellant] moet worden verstrekt, als wilsafhankelijk materiaal moet worden beschouwd, in de zin van HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640.
grief 4stelt [appellant] dat de vorderingen van de Staat hadden moeten worden afgewezen omdat, kort weergegeven, de Staat zelf de mogelijkheid heeft de betreffende informatie in Luxemburg te verkrijgen.
grief 7komt [appellant] op tegen het opleggen van een dwangsom. [appellant] verwijst ter onderbouwing naar de hiervoor onder 3.7 aangehaalde conclusie van Wattel en stelt dat de voorzieningenrechter de uitkomst van de betreffende procedure bij de Hoge Raad had moeten afwachten. Nu in die procedure inmiddels uitspraak is gedaan en bovendien het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft dit onderdeel wordt vernietigd, heeft [appellant] bij behandeling van deze grief geen belang.
grief 1 in het incidenteel appelvoert de Staat aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte de gevorderde dwangsom heeft gesteld op € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [appellant] in gebreke blijven om aan de hoofdveroordeling te voldoen, met een maximering van de dwangsom op € 100.000,--.
De Staat wenst toewijzing van een dwangsom op € 5.000,-- per dag of gedeelte van een dag en geen maximering, althans maximering op een hoger bedrag dan
Het per dag of gedeelte van een dag verbeurde bedrag zal worden gehandhaafd op