Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WW-uitkering toe te kennen aan werknemers van een werkgeefster wegens onwerkbaar weer. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de werkgeefster belanghebbende is bij de weigering van de uitkeringen, in tegenstelling tot het standpunt van het Uwv. De Raad stelt vast dat de werkgeefster recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten, omdat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever afhankelijk is van de toekenning van de WW-uitkering. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokkenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen aanspraak kunnen maken op de uitkering, omdat zij ziek waren. De Raad nuanceert de eerdere rechtspraak en stelt dat ook werknemers die hun werkzaamheden in een overdekte ruimte verrichten, onder bepaalde omstandigheden aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering wegens vorst. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en draagt het Uwv op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij het beroep op het gelijkheidsbeginsel van de werkgeefster in acht moet worden genomen.