ECLI:NL:CRVB:2025:702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
24/2855 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 27 januari 2022. Verzoeker had eerder al twee keer om herziening gevraagd, maar deze verzoeken werden afgewezen. In zijn verzoek om herziening stelde verzoeker dat de door hem gestelde pensioenschade ten onrechte niet was behandeld en verwees hij naar eerdere ingediende stukken. De Raad oordeelde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die voldeden aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor nieuwe feiten die voor de eerdere uitspraak niet bekend waren. Aangezien verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen, werd het verzoek om herziening afgewezen. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van 27 januari 2022 in stand blijft en verzoeker geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt.

Uitspraak

24/2855 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, in verbinding met de artikelen 8:108 en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2022, 20/1731 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of er aanleiding bestaat terug te komen van een eerdere uitspraak van de Raad.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft tweemaal eerder verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad in de zaak, geregistreerd onder nummer 20/1731 WAO, van 27 januari 2022. [1] Bij uitspraken van 19 oktober 2022 [2] en 4 december 2024 [3] heeft de Raad deze verzoeken afgewezen.
Verzoeker heeft bij brief van 9 december 2024 opnieuw verzocht om herziening van de door de Raad op 27 januari 2022 tussen partijen gewezen uitspraak. Het Uwv heeft bij brief van 21 januari 2025 een reactie gegeven op het verzoek. Verzoeker heeft bij brief van 25 februari 2025 gereageerd en zijn verzoek aanvullend onderbouwd.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van 27 januari 2022.
2. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht stond in de eerste plaats de vraag centraal of de vordering van verzoeker om schadevergoeding vanwege in het verleden door de rechtsvoorgangers van het Uwv gemaakte fouten bij het vaststellen van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering verjaard is. De Raad heeft die vraag bevestigend beantwoord. Daartoe heeft de Raad, kort gezegd, overwogen dat verzoeker niet heeft aangetoond dat na 16 oktober 2008 tijdig stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden en dat hij daarom niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de verjaring is gestuit.
3. Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening, kort samengevat, aangevoerd dat de door hem gestelde pensioenschade ten onrechte niet is behandeld. Verzoeker heeft ter onderbouwing daarvan gewezen op onder meer hetgeen eerder door hem is aangevoerd en eerder door hem ingediende stukken van het Ministerie van Defensie, het ABP en USZO.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [4] is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij aan zijn eerdere twee herzieningsverzoeken ten grondslag heeft gelegd en komt erop neer dat hij vindt dat de Raad in de uitspraak van 27 januari 2022 de feiten onjuist heeft vastgesteld en onjuist heeft geoordeeld. De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen dan hij in de uitspraken van 19 oktober 2022 [5] en 4 december 2024 [6] heeft gedaan. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden genoemd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, dat wil zeggen feiten of omstandigheden die hem vóór de uitspraak van 27 januari 2022 niet bekend waren en hem voorafgaand aan die uitspraak ook niet redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Er is dus niet voldaan aan de voorwaarden voor herziening. Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 januari 2022 is kennelijk ongegrond, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat niet van de uitspraak van de Raad van 27 januari 2022 wordt teruggekomen.
6. Omdat het verzoek wordt afgewezen krijgt verzoeker geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA, Utrecht. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

Voetnoten

1.CRvB 22 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:281.
2.CRvB 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2257.
3.CRvB 4 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2288.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2056.
5.CRvB 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2257.
6.CRvB 4 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2288.