In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren. Het college had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat zou zijn ingediend. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.Y. Hofstra, stelde echter dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit op 30 december 2020 was verzonden. De Raad oordeelde dat het college niet kon bewijzen dat het besluit tijdig was verzonden, en dat appellant het besluit pas op 23 februari 2021 had aangetroffen. Hierdoor werd geconcludeerd dat het bezwaarschrift, dat op 25 februari 2021 was ingediend, tijdig was en dat het bezwaar ontvankelijk was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland en droeg het college op om opnieuw inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 3.628,- werden begroot, en moest het college het griffierecht vergoeden.