ECLI:NL:CRVB:2025:620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
23/3094 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en verblijf in het buitenland zonder zeer dringende reden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstand van appellant, die in het buitenland verbleef. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Appellant had geen recht op bijstand omdat hij te lang in het buitenland verbleef en er geen zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen. De coronapandemie was voor appellant geen acute noodsituatie, maar slechts de reden waarom hij niet eerder naar Nederland kon terugkeren. De verklaring van de Franse arts was onvoldoende om aan te tonen dat appellant zich in een schrijnende situatie bevond. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in behoeftige omstandigheden verkeerde die alleen met bijstandverlening konden worden verholpen. De uitspraak benadrukt dat de voorwaarden voor het verlenen van bijstand strikt zijn en dat een acute noodsituatie moet worden aangetoond. De beslissing van de Raad houdt in dat de uitsluiting van bijstand en de terugvordering in stand blijven, en dat appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

23/3094 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 september 2023, 22/3192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werkplein Drentse Aa (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 1 april 2025
Zitting heeft: D.H. Harbers
Griffier: B.F.C. Wiedenhof
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 april 2025. Namens appellant is mr. N. Talhaoui, advocaat, verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Deze zaak gaat over de uitsluiting van de bijstand van appellant en een terugvordering. Na bezwaar is deze periode van uitsluiting met een besluit van 23 juni 2022 (bestreden besluit) vastgesteld over de periode van 25 februari 2022 tot 17 maart 2022 en is de terugvordering vastgesteld op 25 februari 2022. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant in de periode waar het hier om gaat geen recht op bijstand had, omdat hij te lang in het buitenland heeft verbleven en er geen zeer dringende redenen zijn om toch bijstand te verlenen.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Vaststaat dat appellant in de periode waar het hier om gaat te lang in het buitenland heeft verbleven en daarom op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet (PW) in die periode geen recht op bijstand had.
Tussen partijen is alleen in geschil of in het geval van appellant sprake is van ‘zeer dringende redenen’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2] Anders dan appellant heeft aangevoerd is de rechtbank in de aangevallen uitspraak wel uitgegaan van dit verruimde begrip van ‘acute noodsituatie’.
Appellant doet met zijn beroep op artikel 16, eerste lid, van de PW een beroep op een uitzondering op de hoofdregel van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW. Daarom moet hij aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor die uitzondering is voldaan. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [3]
Appellant heeft zijn standpunt dat hij in een acute noodsituatie verkeerde als volgt toegelicht.
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat een acute noodsituatie kan bestaan in een situatie die levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. In geval van appellant mocht hij vanwege zijn hartklachten en corona van zijn arts niet terug vliegen uit Algerije. Er was in geval van appellant naast een overmachtssituatie dan ook sprake van een levensbedreigende situatie. Dat sprake was van een overmachtssituatie heeft het dagelijks bestuur ook erkend. Appellant kon gezien deze omstandigheden buiten zijn eigen wil en de overmachtssituatie niet op tijd terugreizen. Gezien de verklaring van een Franse arts en de verplichte quarantaine kon dan ook redelijkerwijs niet van appellant worden verwacht dat hij eerder terugkeerde naar Nederland.
Uit deze toelichting volgt niet dat appellant in de periode waar het hier om gaat in een acute noodsituatie verkeerde als hiervoor bedoeld. Dat appellant Algerije door de coronapandemie en de daarmee samenhangende reisbeperkingen niet eerder kon verlaten is daarvoor niet toereikend. Weliswaar verkeerde appellant daardoor in overmacht, waardoor hij niet eerder kon terugkeren naar Nederland, maar dit betekent niet dat hij zich in een acute noodsituatie bevond. [4] De coronapandemie heeft voor appellant persoonlijk namelijk geen acute noodsituatie opgeleverd. [5] Die was alleen de reden waarom hij niet eerder heeft kunnen terugkeren naar Nederland. [6] Alleen al omdat uit de in de Franse taal opgestelde verklaring van de Franse arts niet kan worden afgeleid wat er met appellant aan de hand is, heeft appellant met die verklaring niet aannemelijk gemaakt dat door zijn hartklachten sprake was van een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.
Daarnaast heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode waar het hier om gaat in behoeftige omstandigheden verkeerde die alleen met bijstandverlening waren te verhelpen. Appellant heeft in de periode waar het hier om gaat in Algerije via derden in zijn levensonderhoud kunnen voorzien. Dat zijn vaste lasten in Nederland doorliepen maakt niet dat verlening van bijstand daarom onvermijdelijk is. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [7]
Het hoger beroep slaagt dus niet. Dat betekent dat de uitsluiting van bijstand en de terugvordering in stand blijven.
Dit betekent ook dat appellant geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht krijgt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B.F.C. Wiedenhof (getekend) D.H. Harbers

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:266.
5.Vergelijk de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1043.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9649.