ECLI:NL:CRVB:2025:266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
23/3160 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens langdurig verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de AIO-aanvulling van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege een verblijf van meer dan 13 weken in Marokko. Appellant had zijn verblijf niet doorgegeven, wat een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt. De Svb heeft de AIO-aanvulling ingetrokken per 29 april 2021 en een terugvordering van € 9,89 netto over april 2021 ingesteld. Appellant betoogde dat er zeer dringende redenen waren voor zijn langdurige afwezigheid, namelijk de ziekte van zijn vrouw, die corona had. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de omstandigheden van appellant geen acute noodsituatie opleveren die de voortzetting van de AIO-aanvulling rechtvaardigt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de intrekking en terugvordering blijven in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

23/3160 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 november 2023, 21/2937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 28 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een besluit van de Svb tot intrekking van een zogenoemde aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW) vanaf 29 april 2021 en netto terugvordering daarvan over april 2021 van € 9,89. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant zijn verblijf in Marokko niet heeft doorgegeven en daarmee de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Verder heeft appellant langer dan 13 weken in Marokko verbleven. Dat is alleen toegestaan in geval van zeer dringende redenen. Appellant voert aan dat, anders dan waarvan de Svb is uitgegaan, wel degelijk sprake is van zeer dringende redenen. Net zoals de rechtbank is de Raad het niet met appellant eens. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft met een brief van 15 november 2024 aan partijen voorgehouden hoe de Raad het geschil tussen partijen ziet, dat hij daarover geen vragen heeft en hij een zitting niet nodig acht om het geschil te kunnen beslechten.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat de Svb niet binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord en appellant heeft laten weten af te zien van dit recht. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 10 november 2020 op grond van de PW een AIO-aanvulling op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Op 9 maart 2021 heeft appellant telefonisch te kennen gegeven dat hij op 27 januari 2021 naar Marokko is vertrokken omdat zijn vrouw corona heeft en dat hij waarschijnlijk niet voor 5 april 2021 terug is in Nederland. Naar aanleiding van het telefonisch contact heeft de Svb met een brief van 10 maart 2021 aan appellant verzocht informatie te verstrekken over zijn verblijf in Marokko. Ook is appellant er in deze brief op gewezen dat hij met een AIO-aanvulling maximaal 13 weken per jaar buiten Nederland mag verblijven en dat bij langer verblijf buiten Nederland de AIO-aanvulling stopt. Op 18 maart 2021 en 14 april 2021 heeft de Svb nogmaals brieven naar appellant gestuurd waarin de gevolgen staan van het langer dan 13 weken buiten Nederland verblijven. Appellant heeft op 28 april 2021 telefonisch te kennen gegeven dat hij niet terug naar Nederland kan komen. Hij heeft geprobeerd om terug te vliegen maar dat is niet gelukt.
1.3.
Met een besluit van 4 mei 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 22 oktober 2021 (bestreden beluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant ingetrokken vanaf 29 april 2021 en over april 2021 tot een bedrag van € 9,89 netto teruggevorderd. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant zijn verblijf in Marokko niet heeft doorgegeven en daarmee de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Verder heeft appellant langer dan 13 weken in Marokko verbleven. Een verblijf buiten Nederland van meer dan 13 weken is alleen toegestaan in geval van zeer dringende redenen. De Svb vindt dat in dit geval geen sprake is van zeer dringende redenen die voortzetting van de AIO-aanvulling rechtvaardigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft op hierna te bespreken gronden aangevoerd dat hem op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW wel bijstand moest worden verleend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit de AIO-aanvulling in te trekken en terug te vorderen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Uitsluiting van het recht op bijstand
4.1.
Niet in geschil is dat appellant vanaf 27 januari 2021 tot 29 april 2021 in Marokko, dus buiten Nederland heeft verbleven. Gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW in samenhang met artikel 13, vierde lid, van de PW had appellant na die 13 weken, dus met ingang van 29 april 2021, geen recht meer op AIO-aanvulling. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan in die situatie toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Appellant heeft een beroep gedaan op dergelijke zeer dringende redenen. Gelet hierop is tussen partijen alleen in geschil of in het geval van appellant sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
Uitzonderingsbepaling
4.2.
De beroepsgrond dat de AIO-aanvulling wegens zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW had moeten worden doorbetaald slaagt niet.
4.2.1.
Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2]
Acute noodsituatie
4.2.2.
Appellant heeft betoogd dat zijn situatie, anders dan de Svb heeft gedaan, wel moet worden aangemerkt als een acute noodsituatie. Dit betoog treft geen doel om de volgende reden.
4.2.3.
Appellant heeft zijn standpunt dat hij in een noodsituatie verkeerde als volgt toegelicht. Zijn vrouw was ernstig ziek en had corona. Gelet op de ernst en de aard van de ziekte had zijn vrouw acute hulp nodig. Deze hulp kon alleen, gelet op de aard van corona, door appellant worden geboden. Het was voor appellant noodzakelijk om op dat moment naar zijn ernstig zieke echtgenote af te reizen. Het is moreel niet aanvaardbaar dat appellant geen hulp zou mogen bieden aan zijn ernstig zieke echtgenote. De huwelijkse staat verplicht bovendien echtelieden elkaar, ten alle tijden, te steunen. Verder was het voor appellant onmogelijk om voor 29 april 2021 naar Nederland terug te keren. Er gold in eerste instantie tot en met 31 maart 2021 een reisverbod en het was derhalve niet mogelijk om voor genoemde periode vanuit Marokko naar Nederland te reizen. Dit verbod is naderhand verlengd, hetgeen uit de overgelegde tickets eveneens blijkt.
4.2.4.
Uit deze toelichting volgt niet dat appellant in een acute noodsituatie verkeerde. Dat appellant Marokko niet voor 29 april 2020 kon verlaten door de coronapandemie en de daarmee samenhangende reisbeperkingen, is daarvoor niet toereikend. Weliswaar verkeerde appellant daardoor in overmacht, waardoor hij niet eerder kon terugkeren naar Nederland, maar dit betekent niet dat hij zich in een acute noodsituatie bevond. Vergelijk in dit verband eerdere rechtspraak. [3] Ook de reden waarom hij naar Marokko is gegaan en de ziekte van zijn vrouw, leiden niet tot de conclusie dat appellant verkeerde in een acute noodsituatie. Die omstandigheden maken dus geen verschil voor de beoordeling van de aanwezigheid van dringende redenen om aan appellant bijstand te verlenen, terwijl hij daarop in beginsel geen recht had.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en de terugvordering in stand blijven.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet
Degene die een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland heeft geen recht heeft op bijstand.
Artikel 13, vierde lid, van de Participatiewet
In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geldt voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, een periode van dertien weken.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028 en de uitspraak van 15 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1966.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
3.Zie ook de uitspraken van 10 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1941 en 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.