ECLI:NL:CRVB:2025:572
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van algemene heffingskorting en belangenafweging door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
In deze zaak gaat het om de terugvordering van de algemene heffingskorting door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant, die sinds 20 april 2000 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in het verleden niet gemeld dat hij inkomsten uit een pensioen ontving. Dit leidde tot een herziening van zijn bijstandsuitkering en een terugvordering van € 8.116,38. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het college geen belangenafweging had gemaakt bij de terugvordering van de algemene heffingskorting. In een nieuwe beslissing heeft het college de terugvordering in stand gelaten, maar de hoogte verlaagd naar € 240,39. De Raad heeft geoordeeld dat het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak en dat appellant niet in zijn gelijk is gesteld. De Raad concludeert dat de terugvordering gerechtvaardigd is en dat de belangenafweging door het college niet onevenwichtig is geweest. Appellant heeft niet voldoende aangetoond dat hij het aflossingsbedrag van € 25,- per maand niet kan missen. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de terugvordering.