ECLI:NL:CRVB:2025:410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/2638 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep betreffende intrekking en terugvordering AIO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen de intrekking en terugvordering van zijn AIO-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft vastgesteld dat verzoeker onroerend goed in Marokko bezit, waarvan de waarde de vermogensgrens overschrijdt. Verzoeker heeft betoogd dat hij geen eigenaar is van deze onroerende zaken en dat hij niet in staat is om in zijn levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting waar verzoeker en zijn kinderen aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de Svb. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker eigenaar is van de onroerende zaken en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze niet te melden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening is dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank is in stand gebleven, en verzoeker heeft geen recht op AIO-uitkering over de betreffende periode.

Uitspraak

24/2638 PW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 10 maart 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker wil bereiken dat tijdens het hoger beroep het besluit van de Svb tot intrekking en terugvordering van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-uitkering) wordt geschorst en dat de betaling van de AIO-uitkering voorlopig wordt hervat. Dat besluit en de aangevallen uitspraak gaan erover dat verzoeker volgens de Svb had moeten melden dat hij onroerende zaken in Marokko bezit, waarvan de waarde hoger is dan de voor verzoeker geldende vermogensgrens zodat hij geen recht had op een AIO-uitkering. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen eigenaar is van onroerende zaken met een waarde hoger dan de vermogensgrens. De rechtbank heeft verzoeker geen gelijk gegeven en tegen die uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de aangevallen uitspraak in stand blijven. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wijst de voorzieningenrechter daarom af.

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. J. Ruijs, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2024.
Op 26 november 2024 heeft mr. Ruijs een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker heeft aanvullende stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 februari 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Ruijs, [naam 1] , dochter van verzoeker, en [naam 2] , zoon van verzoeker. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek en het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker en zijn echtgenote ontvangen sinds 1 juli 2018 een AIO-uitkering naar de norm voor gehuwden ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Met een brief van 16 juni 2020 heeft de Svb verzoeker informatie gevraagd over verblijf en vermogen buiten Nederland.
1.3.
Met een e-mailbericht van 30 juni 2021 heeft verzoeker gemeld dat hij in Marokko een stuk grond heeft geërfd van zijn ouders in het dorp [naam dorp] te [provincie] . De waarde van dit stuk grond bedraagt volgens verzoeker maximaal € 2.000,-. In het op 1 september 2021 ondertekende formulier “onderzoek vermogen buiten Nederland” heeft verzoeker ingevuld dat hij sinds 17 december 2006 eigenaar is van een stuk grond en woning in [plaats 2] en dat hij sinds 30 december 2019 eigenaar is van een stuk grond in [naam dorp] . Daarbij heeft verzoeker aangegeven dat hij de woning zelf heeft gebouwd en dat de kinderen hebben gefinancierd, ook de koopsom van de grond.
1.4.
Met een besluit van 24 september 2021 heeft de Svb de betaling van de AIO-uitkering met ingang van 1 oktober 2021 geblokkeerd. De Svb heeft bij verzoeker stukken opgevraagd. Verzoeker heeft diverse gegevens ingeleverd waaronder twee, op verzoek van verzoeker, opgestelde taxatierapporten. Op 9 december 2021 is de waarde van het stuk landbouwgrond in [plaats 1] , gemeente [naam dorp] , provincie [provincie] , (landbouwgrond) getaxeerd op 27.000 Dirham, omgerekend € 2.700,-. Op 28 oktober 2021 is de woning en de grond in [plaats 2] , [adres] (woning in [plaats 2] ) getaxeerd op 720.000 Dirham, omgerekend € 72.000,-.
1.5.
Met een besluit van 21 januari 2022 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2021 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend.
1.6.
Op verzoek van de Svb heeft de Attaché van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat een onderzoek ingesteld naar het vermogen van verzoeker in Marokko. Daarbij heeft een taxateur op 2 mei 2023 de eigendomsaktes online bij het Marokkaanse kadaster opgevraagd. De landbouwgrond staat op naam van betrokkene, maar voor wat betreft de woning in [plaats 2] is geen enkel eigendom geregistreerd op de grondtitel die verzoeker heeft vermeld in de machtiging. Op 23 mei 2023 heeft de taxateur twee taxatierapporten opgemaakt. Daarbij is de actuele waarde van de landbouwgrond getaxeerd op een bedrag van 24.507,20 Dirham, omgerekend € 2.250,- en de waarde van de grond en de woning in [plaats 2] getaxeerd op een bedrag van 465.000 Dirham, omgerekend € 42.550,-. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 21 juni 2023.
1.7.
Met afzonderlijke besluiten van 3 juli 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-uitkering vanaf 1 juli 2018 ingetrokken en de over de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 september 2021 teveel betaalde AIO-uitkering van verzoeker en zijn echtgenote teruggevorderd tot een bedrag van € 24.738,35. Aan de intrekking en de terugvordering heeft de Svb ten grondslag gelegd dat verzoeker de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij eigenaar is van onroerend goed in Marokko met een waarde die hoger is dan de grens van het vrij te laten vermogen. Hierdoor hebben verzoeker en zijn echtgenote geen recht op een AIO-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van verzoeker
3. In het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoeker gevraagd om de betaling van de AIO-uitkering te hervatten zolang nog niet is beslist op het hoger beroep. Verzoeker heeft betoogd dat de uitspraak van de rechtbank naar verwachting geen standhoudt, terwijl verzoeker een inkomen ver onder het bestaansminimum heeft. Op wat verzoeker heeft aangevoerd over het spoedeisend belang en over de uitspraak van de rechtbank, gaat de voorzieningenrechter hierna in.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt of een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening nodig maakt en ook of hij meteen al een oordeel kan geven over het hoger beroep dat verzoeker heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak (de hoofdzaak). De voorzieningenrechter beoordeelt dit aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd.
Voldoende actueel spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd om op verzoek een voorlopige voorziening te treffen als is voldaan aan de voorwaarde dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
4.2.
In deze zaak is voldoende gebleken van een actueel spoedeisend belang. Verzoeker heeft dat belang zo toegelicht dat hij zelf al jaren over onvoldoende financiële middelen beschikt om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Het bedrag dat verzoeker ontvangt aan ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet is alleen al onvoldoende om de maandelijkse huur te kunnen voldoen. Hij heeft het alleen gered door financiële bijdragen van zijn kinderen. De kinderen waren ter zitting aanwezig en hebben toegelicht dat zij niet langer in staat zijn om hun ouders financieel te ondersteunen.
4.3.
Maar alleen een actueel spoedeisend belang is niet voldoende om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter moet alle betrokken belangen afwegen bij de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Daarbij is ook van belang of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die hoofdzaak.
4.4.
Verzoeker heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de voorzieningenrechter niet onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak omdat het onderzoek nog niet volledig is. Verzoeker wenst zijn standpunt dat hij geen eigenaar is van de grond en de woning in [plaats 2] nog met nadere gegevens te onderbouwen. Gelet op dit uitdrukkelijke verzoek zal de voorzieningenrechter niet direct een eindoordeel geven over de hoofdzaak en alleen op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening beslissen.
Voorlopig oordeel over de uitspraak van de rechtbank
5. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker daartegen heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.1.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak in stand zal blijven. Dit wordt hierna toegelicht.
5.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking van de AIO-uitkering
Algemene regels
5.3.
De periode waarover het in deze procedure gaat loopt van 1 juli 2018 tot en met 30 september 2021 (te beoordelen periode).
5.4.
Intrekking van bijstand, zoals een AIO-uitkering, is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis en relevante feiten moet verzamelen.
Eigendom van de woning en de grond in [plaats 2]
5.5.
Tussen partijen is niet in geding dat verzoeker eigenaar is van een stuk landbouwgrond waarvan de waarde is getaxeerd op € 2.250,-.
5.6.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen eigenaar is van het stuk grond en de woning in [plaats 2] , zodat hem niet kan worden verweten dat hij het bezit hiervan niet heeft gemeld.
5.7.
Deze grond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. De Svb heeft vooralsnog aannemelijk gemaakt dat verzoeker eigenaar is van de grond en de woning in [plaats 2] . Daarbij is het volgende van belang.
5.7.1.
In het op 1 september 2021 ondertekende formulier “onderzoek vermogen buiten Nederland” heeft verzoeker ingevuld dat hij sinds 17 december 2006 volledig eigenaar is van een stuk grond en een woning in [plaats 2] , dat hij € 2.000,- voor de grond heeft betaald en dat hij de woning zelf heeft gebouwd met financiering van zijn kinderen. In reactie op het verzoek van de Svb om financieringsbewijzen ten behoeve van het bouwen van de woning in [plaats 2] , heeft de dochter van verzoeker in een e-mailbericht van 13 december 2021 aangegeven dat zij zelf € 20.530,- heeft gefinancierd. Verzoeker heeft bankafschriften van zijn dochter overgelegd. Daarnaast heeft de dochter van verzoeker verklaard dat haar vader in 2002 een schadevergoeding heeft ontvangen van € 30.000,- vanwege een medische fout in 1992.
5.7.2.
Verzoeker heeft een akte overgelegd waarin staat dat verzoeker op 31 juli 1986 een stuk grond heeft gekocht van 104 m² in [plaats 2] . Op dit document staat vermeld dat het eigendom is van verzoeker conform een koopakte van 31 juli 1986. Het is op 14 maart 2006 geregistreerd in het register eigendommen.
5.7.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat verzoeker in 2006 een vergunning heeft aangevraagd voor bouwdoeleinden. Op 12 april 2006 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een tijdelijke vergunning voor het openbare collectieve eigendom voor bouwdoeleinden. Deze vergunning is op 21 december 2006 verleend aan verzoeker. Hieruit blijkt dat verzoeker bevoegd was om tijdelijk een gebied van twintig meter van het collectieve openbare domein te gebruiken door apparatuur of materialen voor het bouwen van een woning op het adres van de woning in [plaats 2] .
5.7.4.
Verder blijkt uit het door verzoeker overgelegde taxatierapport van 28 oktober 2021 dat hij de taxateur heeft verzocht een onafhankelijke taxatie te verrichten van zijn woning in [plaats 2] met een oppervlakte van 100 m². Daarin staat bij “oorsprong eigendom” vermeld dat het een uitwisseling van eigendom betreft tussen verzoeker en de vastgoedmaatschappij [naam vastgoedmaatschappij] waarbij verzoeker aan de vastgoedmaatschappij een stuk grond heeft afgestaan met een oppervlakte van 104 m² en in ruil daarvoor een stuk grond heeft gekregen van 100 m².
5.7.5.
Op 19 januari 2022 heeft de dochter van verzoeker tijdens de telefonische hoorzitting naar aanleiding van het tegen het blokkeringsbesluit ingediende bezwaar aangegeven dat verzoeker door een foutieve medische ingreep arbeidsongeschikt is geworden en daarvoor een financiële vergoeding heeft gekregen. Een deel van dat bedrag is gebruikt voor de aankoop van grond in Marokko. De rest is gespaard en later gebruikt voor het bouwen van een woning op dezelfde grond. De dochter heeft daarbij aangegeven dat zijzelf ook een deel van de bouw van de woning heeft gefinancierd maar dat daarvoor geen schuldbekentenis met betalingsverplichting is afgegeven.
5.7.6.
Uit de door verzoeker overgelegde verklaring van eigendom van 11 juli 2024, waarin staat dat het vastgoedbedrijf [naam vastgoedbedrijf] eigenaar is van de kadastrale akte nummer [nummer] , gelegen te [straatnaam] te [plaats 2] , blijkt niet dat verzoeker in de te beoordelen periode geen eigenaar was van de grond. In de eerste plaats omdat deze verklaring van eigendom dateert van na de te beoordelen periode. In de tweede plaats omdat niet kan worden vastgesteld of de verklaring over hetzelfde stuk grond en woning gaat. Het adres, de oppervlakte en de GPScoördinaten van dit perceel komen namelijk niet overeen met de gegevens uit het dossier.
5.8.
Uit 5.7.1 tot en met 5.7.6 volgt dat de Svb vooralsnog aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker eigenaar is van de grond en de woning in [plaats 2] .
5.9.
Verzoeker heeft zijn stelling dat zijn kinderen eigenaar zijn van de woning niet aan de hand van controleerbare gegevens onderbouwd. Ter zitting hebben de zoon en de dochter van verzoeker toegelicht dat uit het hiervoor onder 5.7.6 genoemde document blijkt dat hun vader en ook zijzelf geen eigenaar zijn van de grond. Het komt vaak voor in Marokko dat een ‘eerste aankoop’ van de grond wordt gedaan, dat vervolgens een woning op die grond wordt gebouwd, maar dat de ‘tweede aankoop’ om de grond definitief in eigendom te krijgen, niet plaatsvindt. Dat is ook wat hier is gebeurd volgens verzoeker. De vader heeft het stuk grond in elk geval niet in eigendom. Ook de zoon en de dochter hebben de grond niet in eigendom, maar wel de daarop gebouwde woning. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen controleerbare documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van deze stellingen.
5.10.
Doordat verzoeker bij zijn aanvraag om een AIO-uitkering geen melding heeft gemaakt van het bezit van onroerende zaken in Marokko heeft hij de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Hierbij is niet van betekenis of sprake is van fraude in strafrechtelijke zin en ook niet of verzoeker bewust de informatie voor de Svb heeft achtergehouden. De in artikel 17 van de PW neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij opzet geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of verzoeker de hier aan de orde zijnde inlichtingen had moeten verstrekken en dit heeft nagelaten. Dit laatste is, zoals onder 5.8 voorlopig is vastgesteld, het geval. Dat verzoeker heeft meegewerkt aan het onderzoek en in dat verband stukken heeft overgelegd, doet er niet aan af dat hij dit niet heeft gemeld ten tijde van de aanvraag. Hiermee heeft verzoeker de inlichtingenverplichting geschonden.
Waarde van de woning
5.11.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de waardebepaling van de woning in [plaats 2] niet representatief is voor de te beoordelen periode omdat de woning is getaxeerd in 2023. De Svb had de waarde vanaf 2018 per jaar moeten vaststellen om te kunnen beoordelen of de vermogensgrens over de hele te beoordelen periode werd overschreden.
5.12.
Deze grond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Daarbij is het volgende van belang.
5.12.1.
Bij onroerend goed kan de waarde daarvan in de te beoordelen periode ook schattenderwijs worden vastgesteld als aan het eind van of na de te beoordelen periode een betrouwbare waardebepaling heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in de vorm van een taxatie. In dat geval kan van die waarde voor de hele periode worden uitgegaan, omdat – kort gezegd – de waarde van onroerend goed in het algemeen stijgt en de resterende onzekerheid voor rekening van de betrokkene mag worden gelaten. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [1]
5.12.2.
Nu verzoeker geen gegevens heeft overgelegd waaruit de waarde van de grond en woning in [plaats 2] over de te beoordelen periode blijkt volgt uit 5.11 dat de Svb terecht is uitgegaan van de in 2023 getaxeerde waarde. Hieruit volgt dat het vermogen van verzoeker gedurende de gehele te beoordelen periode de voor hem geldende vermogensgrens overschreed en dat verzoeker dus geen recht op AIO-uitkering had. De Svb was daarom op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW verplicht de AIO-uitkering met ingang van 1 juli 2018 in te trekken.
Deviezenbeperking
5.13.
Verzoeker heeft aangevoerd dat in Marokko een deviezenbeperking geldt die uitvoer van geld uit Marokko naar Nederland in de weg staat. Als gevolg hiervan heeft hij niet over het in de onroerende zaak gebonden vermogen kunnen beschikken en heeft hij het dus ook niet kunnen aanwenden om in zijn levensonderhoud te voorzien.
5.14.
Ook deze beroepsgrond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Volgens vaste rechtspraak [2] ligt het op de weg van verzoeker om aannemelijk te maken dat de deviezenbeperking op hem van toepassing is. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat dit het geval is.
Terugvordering van de AIO-uitkering
5.15.
Verzoeker heeft naar voren gebracht dat niet duidelijk is hoe de Svb de hoogte van de terugvordering heeft berekend.
5.15.1.
Deze beroepsgrond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Uit de bij het terugvorderingsbesluit van 3 juli 2023 gevoegde berekeningen blijkt de hoogte van de ten onrechte aan verzoeker en zijn echtgenote betaalde AIO-uitkeringen. Voor verzoeker en zijn echtgenote is per maand vermeld welk bedrag aan AIO-uitkering wordt teruggevorderd. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de hoogte van de terugvordering onjuist is.
5.16.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de terugvordering niet evenredig is. Verzoeker heeft niet bewust de inlichtingenverplichting geschonden. Met deze omstandigheid heeft de Svb ten onrechte geen rekening gehouden bij het bepalen van de hoogte van de terugvordering. De terugvordering zorgt voor een onevenredig zware financiële last en brengt verzoeker in grote financiële problemen. Gezien zijn leeftijd en geringe draagkracht is het de vraag of hij dit bedrag ooit kan terugbetalen. De impact van de terugvordering staat in geen verhouding tot het vermeende voordeel dat verzoeker zou hebben gehad. Ook de Svb heeft fouten gemaakt, bijvoorbeeld door in eerste instantie bankafschriften van een Turkse bankrekening op te vragen.
5.17.
Deze grond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Daarbij is het volgende van belang.
5.17.1.
De Svb is verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de PW. Maar indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan de Svb besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de PW. Zoals de Raad in vier uitspraken van 10 december 2024 tot uitdrukking heeft gebracht moet een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken zijn gebaseerd op een belangenafweging. [3] Daarbij geldt het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald en verder dat met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening wordt gehouden. Die feiten en omstandigheden kunnen zien op de gevolgen van de terugvordering, maar ook op de oorzaak daarvan. De afweging zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, moeten kunnen doorstaan.
5.17.2.
Bij de belangenafweging moet de bijstandverlenende instantie zich ook nog steeds rekenschap geven van de gevolgen die de terugvordering voor betrokkene heeft. In het algemeen doen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voor bij de invordering of verrekening van het teruggevorderde bedrag. In het kader van het invorderingstraject zal een afbetalingsregeling moeten worden getroffen die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment. Dan heeft de betrokkene de bescherming van onder meer de beslagvrije voet.
5.17.3.
Op grond van wat verzoeker naar voren heeft gebracht heeft de Svb naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen geen dringende redenen hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Dat de kinderen van verzoeker jarenlang hebben bijgedragen in de kosten van levensonderhoud is geen reden op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet afzien. De terugvordering ziet op een afgesloten periode in het verleden en verzoeker had bijvoorbeeld ook een nieuwe aanvraag kunnen indienen. Dat de Svb in eerste instantie ten onrechte had verzocht om afschriften van een Turkse bankrekening in plaats van een Marokkaanse bankrekening, is geen omstandigheid die met zich meebrengt dat de Svb geheel of gedeeltelijk had moeten afzien.
5.17.4.
Uit wat onder 5.17.1 tot en met 5.17.3 is overwogen volgt dat de terugvordering naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in is strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

5.18.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit in hoger beroep kunnen standhouden zodat ook de uitspraak van de rechtbank in stand zal kunnen blijven. Dit betekent dat de onder 4.3 genoemde belangenafweging niet in het voordeel van verzoeker uitvalt. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Proceskostenvergoeding
6. Voor een veroordeling van de Svb in de proceskosten van verzoeker en een vergoeding van het door hem betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs

(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet
Indien daarvoor dringende reden aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2745 en ECLI:NL:CRVB:2022:2794.
2.Zie de uitspraak van 21 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2384.