ECLI:NL:CRVB:2025:334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/3141 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering na inkomsten uit arbeid

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving sinds 13 juni 1998 een WAO-uitkering en een toeslag voor gehuwden. Na een anonieme melding heeft het Uwv onderzoek gedaan naar de werkzaamheden van appellant, die mogelijk inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Het Uwv concludeerde dat appellant te veel aan uitkering had ontvangen en heeft de WAO-uitkering en toeslag herzien en teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv terecht de inkomsten uit arbeid in mindering heeft gebracht op de WAO-uitkering. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellant productieve arbeid had verricht en dat de volledige winst uit de onderneming terecht aan appellant was toegerekend.

Uitspraak

23/3141, 24/1043 WAO
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2023, 22/5714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht inkomsten uit arbeid in mindering heeft gebracht op de WAO-uitkering en de toeslag met terugwerkende kracht over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 heeft herzien en over deze periode de aan appellant betaalde WAO-uitkering en toeslag tot een bedrag van € 5.213,07 (bruto) van hem heeft teruggevorderd. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de inkomsten uit arbeid in mindering heeft gebracht op de WAO-uitkering en de WAO-uitkering en de toeslag van appellant heeft herzien en teruggevorderd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] LL.M. hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 januari 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 [1] over het toetsingskader bij herzienings- en terugvorderingsbesluiten de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak.
Het Uwv heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 december 2024. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 13 juni 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In aanvulling daarop ontving appellant per 30 oktober 2017 een toeslag voor gehuwden op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding heeft het Uwv onderzoek verricht naar werkzaamheden van appellant die hij mogelijk zou hebben verricht bij de horecazaak [naam horecazaak] , gevestigd aan [adres] in [plaats] . De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een Rapport van bevindingen van 25 september 2020 en een Onderzoeksrapport van 25 november 2020.
1.3.
Bij besluit van 4 december 2020 heeft het Uwv de toeslag per 1 december 2020 beëindigd, omdat de partner van appellant per 1 maart 2020 is gaan werken als zelfstandige met als gevolg dat de totale inkomsten van appellant en zijn partner hoger zijn dan het sociaal minimum. Bij besluit van 18 januari 2021 heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van € 40,-, omdat appellant zich niet aan de inlichtingenplicht had gehouden.
1.4.
Naar aanleiding van een anonieme melding heeft een medewerker van de Taskforce Gezondheidsfraude van het Uwv onderzoek gedaan en op 9 maart 2021 een Rapport van bevindingen en Onderzoeksopdracht Gezondheidsfraude opgesteld. Daarna heeft een toezichthouder van het Uwv aanvullend onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van 5 juli 2021. In dit Onderzoeksrapport staat onder meer dat appellant werkzaamheden heeft verricht in de zaak [naam horecazaak] , die op naam staat van zijn ex-echtgenote en dat hij van 21 januari 2020 tot en met 5 april 2021 € 12.088,50 van zijn ex-echtgenote heeft ontvangen.
1.5.
Bij besluit van 12 april 2022 (primair besluit 1) heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant over 2020 met toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO herzien naar een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80% en geconcludeerd dat appellant over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 te veel aan WAO-uitkering heeft ontvangen. Bij afzonderlijk besluit van 12 april 2022 (primair besluit 2) heeft het Uwv de toeslag op de WAO-uitkering van appellant herzien en geconcludeerd dat appellant over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020 te veel aan toeslag heeft ontvangen. Bij besluit van 13 april 2022 (primair besluit 3) heeft het Uwv in verband met te veel ontvangen WAO-uitkering en toeslag een bedrag van € 6.310,75 (bruto) teruggevorderd van appellant. Bij besluit van 21 april 2022 is het Uwv overgegaan tot invordering van het onverschuldigd betaalde bedrag.
1.6.
Bij besluit van 4 oktober 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 1 in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv aan zijn bewijslast voldaan. Volgens de rechtbank zijn de gegevens uit het onderzoek van het Uwv voldoende toereikend voor de conclusie dat appellant productieve arbeid heeft verricht in de onderneming. Door geen melding te maken van deze werkzaamheden heeft appellant volgens de rechtbank zijn inlichtingenplicht geschonden. Om deze reden was het Uwv gehouden de WAO-uitkering en de toeslag te herzien. Verder komen uit de aanwezige gegevens geen aanwijzingen naar voren dat de partner van appellant een rol van enige betekenis in de onderneming heeft vervuld, waardoor de volledige winst uit de onderneming als inkomen van appellant kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de WAO-uitkering en de toeslag van appellant terecht herzien en teruggevorderd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt zich op het standpunt dat de winst van het bedrijf ten onrechte volledig aan hem is toegerekend. Volgens appellant kunnen de inkomsten uit het bedrijf niet worden verrekend met de WAO-uitkering in de maanden januari en februari 2020, omdat het bedrijf pas vanaf 1 maart 2020 in het Handelsregister staat ingeschreven. Daarnaast vond in maart 2020 de eerste lockdown plaats en zien de waarnemingen van het handhavingsonderzoek grotendeels op 2021. Appellant meent dat het Uwv een verdeelsleutel had moeten toepassen en een deel van de winst aan zijn ex-echtgenote had moeten toerekenen, omdat zij ook in het bedrijf heeft gewerkt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft op 11 januari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Het Uwv volgt appellant in zijn stelling dat over januari en februari 2020 geen verrekening kan plaatsvinden omdat [naam horecazaak] toen nog niet was geopend. De winst uit onderneming moet daarom niet worden ‘uitgesmeerd’ over twaalf maanden maar over tien maanden. Dat leidt tot een hoger inkomen per maand. In bestreden besluit 2 wordt de WAO-uitkering van appellant over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 met toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO herzien naar een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Dat leidt tot een hoger bedrag aan terug te vorderen WAO-uitkering en een lager bedrag aan terug te vorderen toeslag. Het onverschuldigd betaalde bedrag over deze periode heeft het Uwv berekend op € 5.213,07 bruto. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om tot de conclusie te komen dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van de terugvordering.

Het oordeel van de Raad

4. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit 1, niet in stand kan blijven. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren, dit besluit vernietigen en het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellant. Omdat het Uwv met bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, wordt dit besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege in de procedure betrokken.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de volledige winst uit onderneming (€ 9.962,-) in 2020 terecht als inkomen aan appellant heeft toegerekend.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] is het Uwv, in een geval als het onderhavige waarin de verzekerde heeft verzuimd concrete, verifieerbare gegevens over zijn werkzaamheden en inkomsten te verschaffen, bevoegd om die inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Het Uwv heeft voldoende zorgvuldig onderzoek verricht om tot een vaststelling van de omvang van de werkzaamheden te komen die de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert. Appellant heeft over de periode in geding geen objectiveerbare en verifieerbare gegevens overgelegd van zijn werkzaamheden en ook niet over de werkzaamheden die zijn echtgenote in de onderneming zou hebben verricht. Ook in hoger beroep heeft appellant geen stukken overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van de werkzaamheden of inkomsten in deze periode blijkt. De hoogte van de winst uit onderneming over het jaar 2020 wordt door appellant niet betwist. Het Uwv heeft de volledige winst uit de onderneming in 2020, ter hoogte van € 9.962,-, als inkomen van appellant kunnen aanmerken en een bedrag van in totaal € 5.213,07 bruto als te veel betaalde WAO-uitkering en toeslag van appellant kunnen terugvorderen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de inkomsten uit arbeid in mindering heeft gebracht op de WAO-uitkering en de WAO-uitkering en de toeslag van appellant heeft herzien en teruggevorderd.
6. Door vernietiging van de aangevallen uitspraak en vernietiging van bestreden besluit 1 bestaat er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en € 1.360,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Ook is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een totaalbedrag van € 3.174,50;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 36a WAO
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijke beschikking of trekt hij die in:
a. ter uitvoering van een beschikking als bedoeld in artikel 30;
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
3. Een beschikking tot toekenning van loonsuppletie als bedoeld in artikel 65c, of van inkomenssuppletie als bedoeld in artikel 65d wordt ingetrokken of herzien indien onderscheidenlijk de loonsuppletie, de inkomenssuppletie of de voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, WAO
1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
(…)
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Artikel 57, eerste en zesde lid, WAO
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 11a, eerste en tweede lid, TW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 20, eerste en vijfde lid, TW
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 28 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2014:1824.