ECLI:NL:CRVB:2025:303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
23/1261 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen aan appellant. Appellant, geboren in 1978, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze was afgewezen omdat hij op de datum van de aanvraag meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, heeft het Uwv in 2021 de herhaalde aanvraag van appellant afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank Overijssel heeft de afwijzing van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische en arbeidskundige rapporten die door het Uwv zijn ingediend. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld in de periode van zijn achttiende tot zijn drieëntwintigste jaar. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts overtuigend is. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de Wajong-uitkering in stand.

Uitspraak

23/1261 WAJONG
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 maart 2023, 22/206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 mei 2024 en 20 juni 2024 ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2024. Voor appellant is mr. Oosterhuis-Putter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1978, heeft op 5 december 2012 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft hierop een medische en arbeidskundige beoordeling verricht op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant op de leeftijd van zeventien en achttien jaar beperkingen heeft ten opzichte van normaal functioneren en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2013. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Met een besluit van 20 maart 2013 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij op de datum in geding meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen.
1.2.
Op 5 november 2014 heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 20 maart 2013. Met een besluit van 22 december 2014 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Met het formulier Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen, door het Uwv ontvangen op 3 maart 2021, heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 20 maart 2013 en 22 december 2014. Met een besluit van 5 mei 2021 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
In bezwaar heeft het Uwv een medische en arbeidskundige heroverweging op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) laten verrichten. Met een besluit van 28 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant op de dag dat hij achttien jaar is geworden en in de vijf jaar daarna meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een gewijzigde FML van 2 december 2021
(geldig vanaf het zeventiende/achttiende jaar en vijf jaar nadien) ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat het Uwv de herhaalde aanvraag van 3 maart 2021 volledig inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank heeft daarom de afwijzing van de aanvraag getoetst alsof het een besluit op een eerste aanvraag betreft. Omdat het een laattijdige aanvraag betreft ligt de bewijslast volgens vaste rechtspraak van de Raad bij appellant, aldus de rechtbank. Het Uwv heeft op grond van de bepalingen van de AAW beoordeeld of aangenomen kan worden dat appellant op zijn achttiende verjaardag en/of in de periode van vijf jaar daarna arbeidsongeschikt was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellant op zijn achttiende, onderscheidenlijk drieëntwintigste verjaardag niet voor een Wajong-uitkering in aanmerking komt.
2.2.
De rechtbank acht het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2021 overtuigend en ziet geen aanleiding om te concluderen dat de medische belastbaarheid van appellant op zijn achttiende verjaardag niet juist is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in 2013 beperkingen zijn aangenomen op de onderdelen voorspelbare werksituatie, veelvuldige deadlines, schrijven, lezen, conflicthantering, samenwerken en rekenen. Op zeventien-/achttienjarige leeftijd was er bij appellant sprake van PDD-NOS, dyslexie, hyperactiviteit, oppositioneel gedrag, een disharmonisch intelligentieprofiel en persoonlijkheidsproblematiek. Depressie en middelenmisbruik vallen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep buiten de Wajongverzekerde periode. De bij de aanvraag van 3 maart 2021 ingebrachte informatie houdt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden in die medisch gezien niet bekend waren. De informatie en de beoordeling daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel aanleiding gegeven om de FML van 20 februari 2013 te wijzigen op een aantal onderdelen. Appellant is in de (aangepaste) FML van 2 december 2021 aanvullend aangewezen op vaste/bekende werkwijzen, een prikkelarme omgeving, geen veelvuldige storingen en onderbrekingen, beperkt in emotionele problemen van anderen hanteren, geen werk met klanten of patiënten, geen solitaire functie en geen leidinggevende functie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant ook verdergaand beperkt geacht op conflicthantering. De aangegeven beperkingen gelden per de zeventiende/achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna.
2.3.
De rechtbank ziet ook geen reden om het Uwv niet te volgen in de arbeidskundige beoordeling. Van de juistheid van de FML van 2 december 2021 kan worden uitgegaan. In het rapport van 9 december 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant, ook op basis van de aangepaste medische beoordeling per zeventiende/achttiende respectievelijk zijn drieëntwintigste verjaardag, minder dan 25% arbeidsongeschikt is in de zin van de AAW. Onder de categorale toelichting bij de geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat appellant is aangewezen op werk met weinig prikkels in de omgeving en dat, om te kunnen spreken van een bezwaarlijke afleiding door anderen, die afleiding substantieel aanwezig moet zijn. Deze voorwaarde heeft hij met de verzekeringsarts bezwaar en beroep besproken en de conclusie daarvan is dat de geselecteerde productiefuncties, met uitzondering van de functie met SBCcode 111172, geschikt zijn. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de overige geselecteerde functies met inachtneming van de voor appellant geldende beperkingen passend zijn.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft hiertegen – kort gezegd – aangevoerd dat het medisch oordeel onvoldoende is gemotiveerd. Appellant acht zich meer beperkt dan is aangenomen in de FML van 2 december 2021. Hij is niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft de Raad verzocht om benoeming van een deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1978. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor wat betreft de beoordeling op het zeventiende en achttiende jaar het beoordelingskader van de AAW van toepassing is. De Raad verwijst hier kortheidshalve naar zijn uitspraak van 8 april 2015. [1] Omdat appellant zijn (eerste) aanvraag vóór 18 december 2020 heeft ingediend is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel XXIV, achtste lid, van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen van 24 april 1997 (Wet Inga) en is artikel XXIV nog onverkort op hem van toepassing.
4.3.2.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen geldt dit AAW-beoordelingskader echter niet voor de eventuele aanspraken van appellant op grond van de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Zoals de Raad eerder heeft overwogen [2] valt artikel 32a van de AAW, waarin de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid destijds was opgenomen, niet onder het overgangsrecht van de Wet Inga. Aangezien appellant zijn eerste aanvraag voor een Wajong-uitkering onder het regime van de Wajong 2010 heeft ingediend, en destijds zijn eventuele aanspraken op grond van de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid niet zijn beoordeeld, dienen deze aanspraken (alsnog) te worden beoordeeld aan de hand van de criteria van de Wajong 2010.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft ten aanzien van de beoordeling van zijn belastbaarheid op het zeventiende en achttiende jaar in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht dan hij bij de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank als beschreven in 2.2 volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad voegt daar aan toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd waarmee hij twijfels oproept over de aangenomen belastbaarheid op zijn zeventiende en achttiende jaar.
4.5.
Voor een geslaagd beroep door appellant op de regeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010, moet sprake zijn van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak in de periode van zijn achttiende tot zijn drieëntwintigste jaar. Dat daarvan sprake is, is niet gesteld of gebleken. Gelet op wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, stelt hij zich juist op het standpunt dat zijn beperkingen altijd in dezelfde (hoge) mate aanwezig zijn geweest. Ook in het dossier bevinden zich geen medische gegevens waaruit kan worden afgeleid dat eventuele op de achttiende verjaardag bij appellant bestaande beperkingen in de vijf jaren daarna zijn toegenomen. De Raad ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv, dat in de relevante periode van 18 juni 1996 tot 18 juni 2001 niet gebleken is van een toename van de beperkingen bij appellant.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De door appellant in hoger beroep aangevoerde arbeidskundige gronden zijn een herhaling van wat hij in de procedure bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
Geen aanleiding voor benoemen deskundige
4.7.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke deskundige, zoals door appellant is verzocht.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en door C.F.E. van Olden-Smit en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Kovac

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 5, eerste lid, van de AAW
Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 6, eerste lid, van de AAW
Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft: […]
b. de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;
zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010
Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
Artikel XXIV van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen van 24 april 1997 (Wet Inga)
1. De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals die wet op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet te zijnen aanzien gold, blijft, met uitzondering van de in het tweede lid genoemde artikelen, van toepassing op de persoon:
a
.wiens arbeidsongeschiktheid in de zin van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is ingetreden en uitsluitend omdat de wachttijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van die wet nog niet was verstreken, op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering had, met betrekking tot het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, onmiddellijk na afloop van het in dat lid genoemde tijdvak van 52 weken of binnen vier weken na afloop van dat tijdvak;
b. die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, met betrekking tot dat recht;
c. [Red: vervallen;]
d
.die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet had, doch met toepassing van artikel 32a, 37 of 38 van die wet in aanmerking zou komen voor toekenning of heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, met betrekking tot die arbeidsongeschiktheidsuitkering;
e
.wiens arbeidsongeschiktheid in de zin van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet voor de dag van inwerkingtreding van deze wet is ingetreden en voor wie de wachttijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van die wet op die dag was verstreken, doch die op die dag geen recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van die wet, uitsluitend omdat een aanvraag tot toekenning van die uitkering niet was ingediend, met betrekking tot die arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. De artikelen 3a, 10, tweede, derde, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 20a, 20b, 20c, 20d, 20e, 20f, 20g, 25, 26a, 27, 28, 29, 29a, 30, 31, 32, 32a, 33, 37, 39, 40, 41, 41a, 43, 44, 45, 47, 48, 48a, 48b, 50, 52, 53, 55, 56, 61, 62, 63, 65, 78, 86, 87 en 88 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet blijven niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde persoon.
8. Dit artikel is niet van toepassing, indien de in het eerste lid genoemde persoon de aanvraag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor het eerst heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van artikel II van de wet van 27 mei 2020 tot Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong (Stb. 2020, 173).

Voetnoten

1.CRvB 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4058.