4.3.Het Uwv heeft de besluitvorming gebaseerd op de onderzoeksgegevens en stukken afkomstig van de ISZW, een gesprek met betrokkene en zijn zus waarvan een verslag is opgemaakt, en bankafschriften van betrokkene. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bieden de bevindingen uit het onderzoek van het Uwv, zoals neergelegd in het rapport van 9 oktober 2020 (met inachtneming van wat hierna onder 4.5 wordt overwogen) een toereikende grondslag voor het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat betrokkene van 16 augustus 2018 tot en met 20 maart 2019 en van 4 april 2019 tot en met 30 juli 2019 werkzaamheden heeft verricht als DHL-koerier . Daartoe is het volgende van belang.
4.3.1.Op naam van betrokkene is bij DHL een personeelsnummer, te weten p-nummer [nummer 1] , geregistreerd van 16 augustus 2018 tot 20 maart 2019 voor een onderaannemer van DHL , [onderaannemer 1] , bij depot [plaats 1] . Op naam van betrokkene is van 3 april 2019 tot en met 17 juni 2019 p-nummer [nummer 2] geregistreerd voor onderaannemer [onderaannemer 3] bij het depot [plaats 2] . Dit is gebeurd op grond van de gegevens van het door betrokkene meegebrachte rijbewijs.
4.3.2.Van de ISZW heeft het Uwv een kopie van het rijbewijs van betrokkene en een foto van betrokkene in DHL -kleding ontvangen, die in het bezit waren van de depothouder van DHL te [plaats 2] , [naam 1] . [naam 1] heeft in zijn e-mail aan de ISZW daarbij opgemerkt dat als betrokkene niet zou hebben gewerkt, hij ook geen DHL -kleding zou hebben gehad.
4.3.3.Een lijst, afkomstig van DHL , vermeldt de dagen met begin- en eindtijden, waarop de chauffeurspas van betrokkene vanuit het depot [plaats 2] is gescand, te weten vanaf 3 april 2019 tot en met 17 juni 2019.
4.3.4.Daarnaast bevindt zich in het dossier een lijst met een opsomming van het aantal opdrachten dat op naam van betrokkene voor [onderaannemer 3] en voor [onderaannemer 1] is verricht. Het gaat om opdrachten voor [onderaannemer 1] vanaf 16 augustus 2018 tot en met 17 januari 2019 en opdrachten voor [onderaannemer 3] vanaf 3 april 2019 tot en met 30 juli 2019.
4.3.5.[naam 1] en [naam 2] , teamleider bij DHL te [plaats 2] , hebben op 12 maart 2020 ten overstaan van twee arbeidsinspecteurs van de ISZW nadat hen een foto van betrokkene was getoond, verklaard dat betrokkene in 2019 enkele maanden voor [onderaannemer 3] heeft gereden.
4.3.6.Een arbeidsinspecteur, belast met het onderzoek, heeft in een e-mail van 3 juli 2020 bevestigd dat naast [naam 1] en [naam 2] , ook [naam 3] , depothouder van het depot te [plaats 1] , en zijn collega [naam 4] hebben verklaard dat betrokkene heeft gewerkt. Het Uwv heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat de laatstgenoemde twee medewerkers [naam 3] en [naam 4] , respectievelijk de depotmanager/manager van DHL [plaats 1] en subcontractor bij DHL [plaats 1] zijn en dat zij degenen zijn die op 6 maart 2020 ten overstaan van twee arbeidsinspecteurs van de ISZW een verklaring hebben afgelegd.
4.3.7.Verder bevindt zich in het dossier:
- een factuur van [onderaannemer 3] aan DHL over 8 tot en met 13 april 2019 met in de specificatie vermelding van gewerkte dagen op betrokkenes naam en p-nummer [nummer 2] , met aantallen stops en eenheden;
- specificaties van [onderaannemer 3] over de maanden april, mei en juni 2019 met vermelding in de specificatie van betrokkenes naam, p-nummer en gewerkte dagen op betrokkenes naam en pnummer [nummer 2] , met aantallen stops en eenheden;
- een subcontractor report van DHL voor vervoerder [onderaannemer 1] over week 34 van 2018 (eind augustus), met in de specificatie vermelding van gewerkte dagen op betrokkenes naam en pnummer, met aantallen stops en eenheden.