ECLI:NL:CRVB:2025:1635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
25/421 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA- en Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering en een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1993, heeft zich in 2021 ziekgemeld met klachten gerelateerd aan een autismespectrumstoornis (ASS) en heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv heeft in een nieuw besluit de afwijzing opnieuw gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellant, maar appellant is het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. De Raad heeft de medische beoordelingen van het Uwv onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij na zijn 23e levensjaar over arbeidsvermogen beschikte. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de weigering van de WIA- en Wajong-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 februari 2025, 24/4016 en 24/2017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vragen of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong en een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant vindt dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom beschikt hij niet over arbeidsvermogen voor de Wajong. Ook kan hij de in het kader van de WIA geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt deze standpunten niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering en een WIAuitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 1 oktober 2024. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De WIA-beoordeling
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft voor het laatst gewerkt als medewerker goederenontvangst (GO) bij [naam werkgever B.V.] voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 2 april 2021 heeft hij zich ziekgemeld met hand-, rug- en hoofdpijnklachten bij een autismespectrumstoornis (ASS). Appellant heeft een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van GZ-onderzoekers en behandelaars, de huisarts, CIR-revalidatie, de neuroloog, een radioloog en een WMO-rapport. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 30 maart 2023 geweigerd appellant met ingang van 31 maart 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2024 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een aantal aanvullende of andere beperkingen bij appellant aan te nemen en heeft de FML op 3 januari 2024 aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 9 augustus 2024 [1] heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2024 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen. Op basis van medische informatie van de behandelend sector is de rechtbank van oordeel dat, anders dan het Uwv meent, de angst- en stressklachten van appellant wel enigszins geobjectiveerd zijn. Uit de beschouwingen van de (verzekerings)artsen blijkt niet of en zo ja, welke invloed de angst- en stressklachten hadden op de belastbaarheid en met name de energetische beperkingen van appellant. Gelet op informatie van de neuroloog is voorts aan de rechterhand van appellant een zwelling geobjectiveerd. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten blijkt niet of en zo ja, hoe deze aandoening is betrokken bij het vaststellen van beperkingen voor appellant. Het Uwv heeft wel voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat de slaapproblemen van appellant op zichzelf niet leiden tot een urenbeperking en dat voor de pijnklachten aan de nek, schouder, arm, polsen en handen geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen. Omdat niet duidelijk is of in de FML van 3 januari 2024 voldoende beperkingen zijn opgenomen, is ook onduidelijk of appellant met zijn beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen.
1.4.
Bij besluit van 29 oktober 2024 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
De Wajong-beoordeling
1.5.
Appellant heeft met een door het Uwv op 15 juni 2023 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant klachten heeft als gevolg van ASS en nek-, schouder-, arm-, hand- en rugklachten. Met een besluit van 28 juni 2023 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen omdat appellant na zijn 23e levensjaar dienstverbanden heeft gehad en hiermee over arbeidsvermogen beschikt.
1.6.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juni 2023. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft op zijn achttiende verjaardag. Bij besluit van 18 januari 2024 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.7.
Bij uitspraak van 9 augustus 2024 [2] heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2024 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen. Op basis van medische informatie van de behandelend sector is de rechtbank van oordeel dat, anders dan het Uwv meent, de angst- en stressklachten van appellant wel enigszins geobjectiveerd zijn. In een intelligentieonderzoek uit 2001 is vermeld dat appellant neigt naar wat teruggetrokken of angstig depressief gedrag. Dit is een aanwijzing dat de angst- en stressklachten ook al speelden op de achttiende verjaardag van appellant en de vijf jaar daarna. Uit de beschouwingen van de (verzekerings)artsen blijkt niet of en zo ja, welke invloed de angst- en stressklachten hadden op de belastbaarheid van appellant op zijn achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna. Daarmee is ook onvoldoende inzichtelijk onderbouwd dat appellant op zijn achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna een uur aaneengesloten kon werken en dat appellant toen ten minste vier uur per dag belastbaar was. Voor wat betreft de uit te voeren taak in een arbeidsorganisatie hebben de arbeidsdeskundigen verwezen naar het werk van appellant als medewerker GO bij [naam werkgever B.V.] en de in het kader van de WIA geselecteerde functies. Omdat de angst- en stressklachten van appellant niet kenbaar zijn beoordeeld, kan niet zonder nadere motivering worden geconcludeerd dat hij met zijn beperkingen in staat was de functie van medewerker GO of de geselecteerde functies te vervullen.
1.8.
Bij besluit van 29 oktober 2024 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank [3]
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
2.1.1.
Wat betreft de WIA-beoordeling is de rechtbank van oordeel dat het Uwv heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 9 augustus 2024 en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu wel goed heeft gemotiveerd dat de angst- en stressklachten van appellant er niet toe leiden dat er aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen.
2.1.2.
Over de zwelling aan de hand van appellant heeft de rechtbank op 9 augustus 2024 geoordeeld dat aan de rechterhand van appellant een zwelling is geobjectiveerd. De rechtbank leest die zin zo, dat die objectivering ziet op de informatie van de neuroloog in 2021 en de werkzaamheden die appellant destijds bij [naam werkgever B.V.] heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 11 september 2024 voldoende gemotiveerd dat dit niet leidt tot aanvullende beperkingen op de datum in geding, 31 maart 2023.
2.2.
Wat betreft de Wajong-beoordeling is de rechtbank van oordeel dat het Uwv heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 9 augustus 2024 en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu wel goed heeft gemotiveerd dat de angst- en stressklachten van appellant er niet toe leiden dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd.
3.1.
De rechtbank miskent volgens appellant dat het Uwv niet aan de in de uitspraak van 9 augustus 2024 gegeven opdracht heeft voldaan om nader te motiveren in hoeverre de enigszins geobjectiveerde angst- en stressklachten zijn meegenomen in de beoordeling van appellants beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is slechts meer in het algemeen op de angst- en stressklachten van appellant ingegaan. Volgens appellant is de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds van oordeel dat de angstklachten niet zijn geobjectiveerd. Appellant heeft verwezen naar de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard), waarin is genoemd dat het gevolg van angstklachten of een angststoornis kunnen zijn een te groot energieverbruik of verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Gezien de gemotiveerde gronden, de medische informatie en met name wat de rechtbank in haar uitspraak van 9 augustus 2024 terecht overweegt, namelijk dat de angst- en stressklachten enigszins zijn geobjectiveerd, mag een nadere motivering worden verwacht. Op voornoemde Standaard is echter in het geheel niet dan wel niet concreet ingegaan.
3.2.
Wat betreft de WIA-beoordeling heeft het Uwv volgens appellant evenmin aan de opdracht voldaan om nader te motiveren in hoeverre de geobjectiveerde gezwollen hand is meegenomen in de beoordeling van appellants beperkingen. Appellant heeft verwezen naar een inzetbaarheidsprofiel van 3 februari 2022 van de bedrijfsarts waarin onder meer beperkingen op dynamische handelingen zijn aangenomen vanwege handklachten. Hoewel het belastbaarheidsprofiel een andere waarde heeft, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep er wel op in moeten gaan. Voorts heeft appellant gewezen op de hoorzitting van 19 december 2023, waar appellant nog steeds handklachten meldde.
3.3.
Wat betreft de Wajong-beoordeling stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er kan en mag worden aangenomen dat de angstklachten in passende condities – aansluitend bij de kwetsbaarheid die de ontwikkelingsproblematiek onmiskenbaar met zich meebracht – tot beheersbare proporties gereduceerd werden in de vigerende periode. Maar volgens appellant motiveert hij dit niet nader. Daar komt bij dat de angst- en stressklachten in het geheel niet zijn genoemd in de eerdere rapporten van de (verzekerings)artsen. Van belang is dat appellant in zijn werk steeds minder uren moest werken, zich niet op een taak kon concentreren en ook steeds afgeleid was. Niet blijkt dat en op welke wijze daar rekening mee is gehouden, zodat nog steeds sprake is van een motiveringsgebrek. Daarom blijkt nog steeds niet dat appellant gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank de bestreden besluiten over de weigering van de WIA-uitkering en de Wajong-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
De Raad stelt vast dat in hoger beroep in essentie dezelfde gronden zijn aangevoerd als in beroep bij de rechtbank. Ten aanzien van deze beroepsgronden is de Raad van oordeel dat de rechtbank deze afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en verwijst daarnaar. Daaraan voegt de Raad nog het volgende toe.
De WIA-beoordeling
5.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Voor wat betreft de angst- en stressklachten als uiting van de ASS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en navolgbaar gemotiveerd dat daarmee in de FML van 3 januari 2024 al voldoende rekening is gehouden en dat er, gelet op de Standaard, geen reden is om daarnaast een urenbeperking bij appellant aan te nemen. Ook is genoegzaam gemotiveerd dat de neuroloog op 17 juni 2021 bij lichamelijk onderzoek bij appellant een lichte zwelling en roodheid bij de MCP-gewrichten van de rechterhand constateerde, maar dat die klachten niet diagnostisch zijn geduid en nadien zijn afgenomen en er (daarmee) geen relatie is met de datum in geding (31 maart 2023). Dit wordt bevestigd in de medische informatie van de neuroloog. De in februari 2022 door de bedrijfsarts aangenomen beperkingen voor hand- en vingergebruik doen hier niet aan af. Appellant heeft niet met nadere medische informatie onderbouwd dat hij per de datum in geding verdergaand beperkt moet worden geacht vanwege angst- en stressklachten en rechterhandklachten.
5.4.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
De Wajong-beoordeling
5.5.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.6.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedatum] 2011 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat appellant heeft erkend dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt.
5.7.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad [4] ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellant bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
5.8.
De verzekeringsarts heeft vermeld dat appellant vanwege zijn ASS de volgende beperkingen heeft in activiteiten: structureren en/of prioriteren, omgaan met stress (weinig deadlines, weinig storingen en onderbrekingen, rustige werkomgeving), communiceren en/of zich uiten, samenwerken (o.a. omgaan met onbekenden) en conflicthantering. In zijn rapport van 3 januari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend nog verwezen naar tijdelijke begeleiding door een jobcoach.
5.9.
In zijn nadere rapport van 11 september 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemd dat de angstklachten reactief aansluiten bij de kwetsbaarheid die de onderhavige ontwikkelingsproblematiek (ASS) met zich meebrengt. Dit past bij het onvolkomen sociaal-emotioneel functioneren dan wel de minder vanzelfsprekende wederkerigheid in de interactie en het aannemelijk daarbij aansluitende lage zelfbeeld. Daarnaast past dit ook bij het pestgedrag, dat daarbij of daardoor heeft plaatsgevonden. Van een inperkende angststoornis als afzonderlijke psychiatrische entiteit is uit de stukken, of anderszins, niet gebleken. Er kan en mag worden aangenomen dat de angstklachten in passende condities – aansluitend bij de kwetsbaarheid die de ontwikkelingsproblematiek onmiskenbaar met zich meebracht – tot beheersbare proporties gereduceerd werden in de vigerende periode. De randvoorwaarden daartoe zijn adequaat onderkend, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verwezen naar de FML van 3 januari 2024. Daarin zijn beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden. Anders dan appellant meent, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de angst- en stressklachten wel geobjectiveerd geacht, maar als behorend bij de ASS en niet als een op zichzelf staande psychiatrische stoornis. Deze opvatting wordt bevestigd door de medische informatie van appellants behandelaars en onderzoekers, zowel in zijn jeugd als recenter. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn conclusie dat met de aangenomen beperkingen vanwege de ASS eveneens voldoende rekening is gehouden met de angst- en stressklachten van appellant als een uiting van de ASS. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd dat appellant in staat wordt geacht ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Appellant heeft niet met nadere medische informatie onderbouwd dat hij verdergaand beperkt moet worden geacht.
5.10.
Appellant heeft geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Deze voorwaarde behoeft daarom geen bespreking. Wat appellant verder heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Bij de beoordeling van het arbeidsvermogen van appellant komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat hij het werk als medewerker GO niet heeft kunnen volhouden. Bij de beoordeling van het arbeidsvermogen is onder meer relevant of appellant een taak kan verrichten. [5]
5.11.
Uit 5.1 en 5.8 tot en met 5.10 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in het standpunt dat appellant op [geboortedatum] 2011 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5.12.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D.M.A. van de Geijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) D.M.A. van de Geijn

Voetnoten

1.Rb. Overijssel 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4251.
2.Rb. Overijssel 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4250.
3.Rb. Overijssel 21 februari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:998.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1348, ro. 4.2.
5.Vergelijk de uitspraak van 28 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:858.