ECLI:NL:CRVB:2025:858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1991, diende een laattijdige aanvraag in voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd en de vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv concludeerde echter dat appellante op die momenten wel over arbeidsvermogen beschikte, ondanks haar psychische klachten. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen, omdat appellante op de relevante momenten over arbeidsvermogen beschikte. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.