ECLI:NL:CRVB:2025:858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
24/1411 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1991, diende een laattijdige aanvraag in voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd en de vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv concludeerde echter dat appellante op die momenten wel over arbeidsvermogen beschikte, ondanks haar psychische klachten. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen, omdat appellante op de relevante momenten over arbeidsvermogen beschikte. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1411 WAJONG
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2024, 23/6715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat zij achttien jaar is geworden en in de vijf jaar erna duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2025. Voor appellante is mr. Gümüs verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft met een door het Uwv op 6 oktober 2022 ontvangen formulier een (laattijdige) aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij een andere gespecifieerde persoonlijkheidsstoornis heeft met tekenen van een dwangmatige- en borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij heeft hierdoor van jongs af aan moeite om mee te draaien in de maatschappij en om te werken. Ook is zij somber. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van haar huisarts van 28 september 2022 en informatie van 4 juli 2022 van GZ-psycholoog A.M. Meeder en psycholoog i.o. tot psychotherapeut A. Kant van Yulius. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante op de datum van haar aanvraag niet over arbeidsvermogen beschikt, maar het ontbreken van arbeidsvermogen is ontstaan in een niet verzekerde periode. Appellante beschikte op haar achttiende verjaardag en de vijf jaar erna ondanks beperkingen die verband houden met haar persoonlijkheidsstoornis wel over arbeidsvermogen. Gedurende deze periode heeft appellante onderwijs gevolgd en gewerkt. Met een besluit van 6 januari 2023 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 29 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft in wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 augustus 2023 gemotiveerd heeft toegelicht waarom appellante in de periode vanaf haar achttiende verjaardag en de vijf jaar erna ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Appellante heeft in 2011 haar mbo-4 opleiding afgerond en heeft in de periode van 2011 tot en met 2014 in de horeca gewerkt en voor een langere periode (2012-2014, onderbroken door een zwangerschap en zwangerschapsverlof in 2013) op een woonvoorziening. Hieruit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante op medische gronden over arbeidsvermogen beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante en de informatie van de behandelend psycholoog kenbaar meegewogen bij deze beoordeling en gemotiveerd toegelicht waarom appellante ondanks haar beperkingen op haar achttiende verjaardag en de vijf jaar erna op medische gronden over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen in zijn standpunt dat appellante vanaf haar achttiende jaar en de vijf jaar erna over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en zodoende op arbeidskundige gronden over arbeidsvermogen beschikt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep beschreven heeft dat appellante de taak ‘handmatig afwassen' (0303) kan verrichten omdat gebleken is dat appellante ook thuis in het huishouden verschillende taken verricht. Ook heeft appellante in het verleden vergelijkbare taken verricht in de horeca en bij een woonvoorziening. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt, omdat uit haar arbeidsverleden blijkt dat zij in staat is om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en zij in staat is gemaakte afspraken met een werkgever na te komen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv onvoldoende oog heeft gehad voor haar bijzondere omstandigheden. Appellante heeft geen medische stukken ingebracht die onderbouwen dat zij om deze reden niet over arbeidsvermogen beschikt.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij al voor haar zeventiende en achttiende levensjaar kampte met psychische klachten als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis. Appellante was zich lange tijd niet bewust van wat zij mankeerde. Appellante heeft ondanks haar klachten getracht te studeren en werken. Over de werkzaamheden die zij vanaf 2011 bij verschillende werkgevers heeft verricht, heeft appellante verklaard dat dit moeizaam ging en dat zij haar werkzaamheden wegens psychische klachten heeft moeten staken. Zij is overbelast geraakt en heeft toen hulp gezocht voor haar klachten. Het is haar eerst toen duidelijk geworden dat zij borderline heeft. Appellante vindt dat zij duurzaam niet over arbeidsmogelijkheden beschikt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de Wajonguitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden en de vijf jaar erna arbeidsvermogen heeft.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd en vormen geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 september 2023 inzichtelijk beschreven dat bij de beoordeling van het arbeidsvermogen van appellante geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de omstandigheid dat zij er meerdere keren niet in geslaagd is een reguliere functie vol te houden. Bij de beoordeling van het arbeidsvermogen is relevant of appellante een taak kan verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien waarom appellante de taak ‘handmatig afwassen’ niet zou kunnen uitvoeren, omdat deze taak aansluit bij haar belastbaarheid. Deze toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is navolgbaar.
4.5.
Nu het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de dag dat zij achttien was en de vijf jaar erna over arbeidsvermogen beschikte en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken, kan de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. ter Heerdt