ECLI:NL:CRVB:2025:1292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
24/2197 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van nabestaandenuitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 45%

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep staat de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante centraal. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering beëindigd op basis van een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid, waarbij appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad bevestigt dat het medische onderzoek naar de belastbaarheid van appellante zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb terecht de uitkering had beëindigd, en de Raad sluit zich hierbij aan. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nader fysiek onderzoek had moeten verrichten, maar de Raad oordeelt dat dit niet noodzakelijk was. De Raad benadrukt dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare informatie tot een weloverwogen conclusie kon komen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

24/2197 ANW
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2024, 23/5799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak staat de vraag centraal of de Svb terecht de nabestaandenuitkering van appellante heeft beëindigd omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat het medische onderzoek naar de belastbaarheid van appellante zorgvuldig is verricht en dat voldoende inzichtelijk is onderbouwd waarom in de FML, anders dan eerder het geval was, geen urenbeperking is aangenomen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Uzumcu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Uzumcu. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.N.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering op grond van de ANW [1] in verband met het overlijden van haar echtgenoot op [datum] 2011 en het feit dat zij een kind had dat jonger was dan 18 jaar. Per september 2018 is de nabestaandenuitkering voortgezet omdat zij tenminste voor 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit is gebaseerd op een advies van het Uwv inzake de mate van arbeidsongeschiktheid. In 2019 is de arbeidsongeschiktheid van appellante herbeoordeeld en is zij wederom meer dan 45% arbeidsongeschikt geacht.
1.2.
In 2021 heeft de Svb het Uwv gevraagd opnieuw advies uit te brengen over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Het Uwv heeft de Svb bij brief van 9 juni 2022 laten weten dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Aan dit advies liggen het rapport van de verzekeringsarts van 1 juni 2022, een op 30 mei 2022 opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) en het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 juni 2022 ten grondslag. Anders dan voorheen heeft de verzekeringsarts niet langer aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen.
1.3.
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 september 2022 beëindigd op de grond dat zij niet meer voor 45% of meer arbeidsongeschikt is.
1.4.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en onder meer gesteld dat haar gezondheid niet is verbeterd en dat zij wil worden gekeurd door een bezwaarverzekeringsarts. De Svb heeft het Uwv gevraagd naar aanleiding van het bezwaar advies uit te brengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 juli 2023 extra beperkingen aangenomen met betrekking tot werk met een hoog handelingstempo en beroepsmatige deelname aan het verkeer. De FML is op deze punten aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet zelf onderzocht. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de primaire verzekeringsarts appellante op een fysiek spreekuur heeft gezien en dat de rapportage daarvan een uitgebreide weergave bevat van de anamnese, het klachtenpatroon en het psychisch en lichamelijk onderzoek. Informatie vanuit de behandelende sector werd in bezwaar nog verkregen. Op basis van deze gegevens kon een duidelijk beeld gevormd worden van de belastbaarheid van betrokkene, zodat een nader fysiek onderzoek van appellante niet noodzakelijk werd geacht, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het bijgestelde medische standpunt heeft volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 13 juli 2023 conclusie over het verdienvermogen niet veranderd. Het advies blijft appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt te achten.
1.5.
De Svb heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 3 augustus 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Aan de juistheid van het onderzoek en de conclusie daaruit wordt door de Svb niet getwijfeld. Het advies wordt gevolgd. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan appellante heeft gesteld, door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel informatie is ingewonnen bij de behandelend sector. Deze verzekeringsarts heeft immers informatie opgevraagd en verkregen van appellantes behandelaars van I-psy. Daarnaast is ook nog informatie opgevraagd bij de huisarts maar die heeft niet gereageerd.
2.2.
Met betrekking tot de grond van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar fysiek had moeten herkeuren heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023 [2] waarin is geoordeeld dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld en bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar het niet (altijd) vereist is dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek of het opvragen van medische informatie en die keuze waar nodig toelichten.
2.3.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het medisch onderzoek van appellante zorgvuldig is geweest. Zij is lichamelijk en psychisch onderzocht door de verzekeringsarts. Met de bevindingen van dat onderzoek en het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf medische informatie bij de behandelaar heeft opgevraagd, heeft deze verzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank voldoende informatie voorhanden om tot een conclusie te komen omtrent de beperkingen van appellante. Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet zelf heeft gezien, maakt niet dat de besluitvorming onzorgvuldig was. [3] Evenmin was de verzekeringsarts verplicht om bij de hoorzitting aanwezig te zijn. [4] De rechtbank concludeert dan ook dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
2.4.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op door appellante genoemde extra beperkingen, afdoende heeft gemotiveerd dat deze voornamelijk zien op een verminderd cognitief- en sociaal functioneren, waarvan bij appellante geen sprake is. Appellantes medicatiegebruik heeft geen zodanige invloed op haar reactievermogen dat dit aanleiding vormt voor het aannemen van extra beperkingen. Bovendien heeft deze verzekeringsarts in een op verzoek van de rechtbank geschreven aanvullend rapport van 2 mei 2024 afdoende gemotiveerd dat er geen reden is om bovenop de beperkingen zoals die in de FML van 4 juli 2023 zijn vastgelegd nog een urenbeperking aan te nemen. Nu appellante verder geen medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat zij meer beperkingen heeft, is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om te concluderen dat de beperkingen van appelante zijn onderschat.
2.5.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de geduide functies voor appellante niet geschikt zijn vanwege haar persoonlijk en sociaal functioneren, dan wel haar opleidingsniveau. In de drie geduide functies is bij geen enkele functie sprake van deadlines of productiepieken en evenmin betreft het functies waarbij appellante leiding dient te geven. Voor zover er in de functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij sprake is van een belasting op het punt van aangewezen zijn op een voorspelbare werksituatie, heeft de arbeidsdeskundige beargumenteerd dat het voorspelbaar en routinematig werk betreft. Appellante heeft het basisonderwijs afgerond en dat opleidingsniveau is voldoende voor de drie geduide functies.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nader fysiek onderzoek hoefde te verrichten en geen aanvullende informatie bij de behandelend sector hoefde op te vragen. Dit had wel gemoeten, gelet op het feit dat het meest recente medische rapport van het Uwv afwijkt van de eerdere rapporten uit 2018 en 2019. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte geoordeeld dat de geduide functies passend zijn.
3.2.
De Svb heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit waarbij de Svb de ANWuitkering heeft beëindigd, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geding is de vraag of appellante op 1 september 2022 voldeed aan de voorwaarden van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te komen. Het gaat daarbij volgens artikel 11 van de ANW om de vraag of appellante op die datum meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. [5]
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in wezen een herhaling van wat eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden beoordeeld en het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. In hoger beroep is door appellante geen nieuwe medische informatie ingebracht. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit, gelet op de gedingstukken die voorhanden zijn, op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.Ter zitting heeft appellante benadrukt dat, omdat bij eerdere medische beoordelingen van haar arbeidsongeschiktheid door de betrokken verzekeringsarts een urenbeperking is aangenomen en bij de huidige beoordeling niet, het vervallen van de urenbeperking onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank had moeten concluderen dat een hernieuwd lichamelijk onderzoek van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nodig was en de behandelend sector had moeten worden geraadpleegd om het wegvallen van de urenbeperking te verifiëren. Appellante wordt hierin niet gevolgd. Zoals de rechtbank heeft overwogen is het niet altijd vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. [6] In hoger beroep gaat nog steeds op wat de verzekeringsarts in beroep in het rapport van 15 december 2023 schreef. Appellante heeft niet aangegeven welke informatie (lichamelijke beperking) daardoor gemist zou zijn. Het is ook vaste rechtspraak dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep op zijn eigen oordeel mag varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts moet de behandelend sector raadplegen als een behandeling is ingezet of zal worden ingezet en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden, of als betrokkene stelt dat behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn medische beperkingen. [7] Gesteld noch gebleken is dat dit aan de orde is.
Meer in het bijzonder met betrekking tot het niet meer aannemen van een urenbeperking wordt als volgt overwogen. Volgens vaste rechtspraak kan ook bij een ongewijzigde, medische situatie aanleiding bestaan voor een gewijzigd oordeel omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld vanwege een gewijzigd inzicht in de functionele mogelijkheden van de betrokkene en/of de aanwezigheid van geschikt te achten functies. [8] De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien in een rapport van 2 mei 2025 toegelicht waarom de urenbeperking is vervallen. In 2018 en 2019 was geen sprake van een stabiel beeld en werd appellante preventief niet voor hele dagen belastbaar geacht. Er werd geen FML opgesteld. Laatstelijk werd zij voor vier uur per dag niet belastbaar geacht. In 2022 heeft de verzekeringsarts op basis van het dagverhaal en verrichte activiteiten vooral beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren vastgelegd. Een urenbeperking werd niet langer noodzakelijk geacht indien met deze preventief werkende beperkingen rekening wordt gehouden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts hiermee inzichtelijk heeft toegelicht waarom in de FML van 30 mei 2022 anders dan voorheen geen urenbeperking is aangenomen. Het advies van het Uwv geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die de Svb aanleiding hadden moeten geven het rapport niet te volgen. Deze grond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2.
Omdat appellante geen gelijk krijgt hoeft de Svb geen proceskosten en griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. Hoogenboom en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van N. el Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. el Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 14 Algemene nabestaandenwet
1. Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
b. arbeidsongeschikt is
1°.op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of
2°.op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
(…)
Artikel 11 Algemene nabestaandenwet
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Algemene Nabestaandenwet.
3.De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4633, onder 4.4.
4.De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van 14 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2749, onder 4.1.
5.Vergelijk de uitspraak van 20 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2260, onder 4.1.