ECLI:NL:CRVB:2022:2260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 3712 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ANW-nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

Op 20 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de afwijzing van een verzoek om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante, geboren in 1963, had in januari 2019 een aanvraag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) na het overlijden van haar echtgenoot in 2018. De Svb had op basis van een medisch onderzoek door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante op de datum van overlijden niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag.

Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond na aanvullend onderzoek. De rechtbank Overijssel bevestigde de afwijzing van de Svb, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellante ingebrachte medische informatie adequaat was beoordeeld. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, waaronder dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat er een beroep werd gedaan op het vertrouwensbeginsel.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering, aangezien zij op de relevante datum niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere bevindingen konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op de gevraagde uitkering en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3712 ANW

Datum uitspraak: 20 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 september 2021, 19/2450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Namens appellante is mr. Aslan verschenen, vergezeld door [naam zoon] , zoon van appellante. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers.

OVERWEGINGEN

Totstandkoming van het bestreden besluit
1.1.
Appellante is geboren in 1963. Op [sterfdatum van echtgenoot] 2018 is de echtgenoot van appellante overleden. In verband hiermee heeft appellante in januari 2019 bij de Svb een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Daarbij heeft appellante te kennen gegeven dat zij arbeidsongeschikt is en geen kinderen heeft die jonger zijn dan 18 jaar.
1.2.
Naar aanleiding van de onder 1.1 vermelde aanvraag heeft de Svb het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
1.3.
Op basis van het door het Uwv verrichte onderzoek heeft de Svb bij besluit van 23 april 2019 vastgesteld dat appellante op [sterfdatum van echtgenoot] 2018 niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Daarom is afwijzend beslist op het verzoek van appellante om haar een nabestaandenuitkering toe te kennen op grond van de ANW.
1.4.
Tegen het besluit van 23 april 2019 heeft appellante bezwaar gemaakt. Na aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek is dit bezwaar bij besluit van 6 november 2019 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek ten grondslag. De door appellante ingebrachte medische informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Wat appellante heeft aangevoerd, geeft geen reden tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. Over het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat de arbeidsdeskundige de zoon van appellante heeft geïnformeerd dat zijn conclusie is dat appellante als arbeidsongeschikt is aan te merken in de zin van de ANW. Niet is komen vast te staan dat de arbeidsdeskundige heeft gezegd dat appellante een nabestaandenuitkering zou krijgen. Nader bericht van de Svb zou volgen, zo heeft de zoon van appellante zelf verklaard. De arbeidsdeskundige stelt dat hij heeft verteld dat de Svb de uiteindelijke beslissing neemt. De rechtbank vindt dat met dit voorbehoud van een als een toezegging te beschouwen uitlating geen sprake is. Appellante kon niet de gerechtvaardigde verwachting hebben dat de Svb haar een nabestaandenuitkering zou verlenen.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de ernst van de per [sterfdatum van echtgenoot] 2018 in aanmerking te nemen medische beperkingen is onderschat. Ten onrechte is geen, althans onvoldoende, rekening gehouden met de (later vastgestelde) borstkanker, hartklachten en astmatische klachten die op [sterfdatum van echtgenoot] 2018 al aanwezig waren bij appellante. Verder is opnieuw een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
3.2.
De Svb heeft verzocht om een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
Oordeel van de Raad
4. De Raad oordeelt als volgt.
Arbeidsongeschiktheid
4.1.
In de eerste plaats is in geding of appellante op [sterfdatum van echtgenoot] 2018 voldeed aan de voorwaarden van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te komen. Niet in geschil is dat hiervoor alleen van belang is of appellante op die datum meer dan 45% arbeidsongeschikt was.
4.1.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is op en sinds de dag van overlijden van de verzekerde, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. In dit artikel is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.1.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in wezen een herhaling van wat eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden beoordeeld en het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De Raad kan zich vinden in de overwegingen 3.3 tot en met 3.5 van de rechtbank over het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en het daarop gebaseerde oordeel. In hoger beroep is namens appellante geen enkel nader medisch stuk overgelegd dat een nieuw licht werpt op de beperkingen en belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Ter zitting van de Raad is namens appellante nog aangevoerd dat uit het Verzekeringsgeneeskundig protocol Borstkanker volgt dat in geval van niet-gemetastaseerde borstkanker vanaf het ontstaan ervan beperkingen voor het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. Deze grond slaagt niet, omdat voor deze (inhoudelijk niet onderbouwde) stelling in het protocol geen bevestiging is te vinden.
Vertrouwensbeginsel
4.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak [1] in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. In de aangevallen uitspraak is in overweging 3.8 terecht overwogen dat van zo’n situatie in dit geval geen sprake is.
Conclusie
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Appellante heeft geen recht op een nabestaandenuitkering.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R. van Doorn

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.