ECLI:NL:CRVB:2015:2749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
13/5663 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die als pedagogisch medewerkster werkte en op 21 juni 2010 uitviel door oog-, oor- en rugklachten. Appellante heeft op 28 april 2011 haar werkzaamheden voor een verminderd aantal uren hervat. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 13 juli 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 18 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 10 december 2012. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 10 september 2013 eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet bij de hoorzitting aanwezig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie beschikte om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er een voldoende aantal functies aan de schatting ten grondslag is gelegd, en dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, omdat er geen medische redenen zijn aangetoond die de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondermijnen. De uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2015.

Uitspraak

13/5663 WIA
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 september 2013, 13/264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als pedagogisch medewerkster voor 36 uur per week. Voor dat werk is zij op 21 juni 2010 uitgevallen vanwege oog-, oor- en rugklachten. Zij heeft haar werkzaamheden op 28 april 2011 hervat voor 20 uur per week. Bij besluit van
13 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 18 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aan dit besluit heeft het Uwv onder andere een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten grondslag gelegd, waarin de beperkingen voor het verrichten van arbeid van appellante zijn opgenomen.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juli 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft dossieronderzoek verricht en geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat af te wijken van de beoordeling van de verzekeringsarts van het Uwv en heeft de FML onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige van het Uwv. Het Uwv heeft bij besluit van 10 december 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 juli 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid daarvan. De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak geen verplichting bestaat voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om bij de hoorzitting aanwezig te zijn. Voor de beoordeling van de beperkingen is het evenmin altijd noodzakelijk dat hij de betrokkene op een spreekuur ziet en onderzoekt. De omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval appellante niet heeft gezien, doet daarom geen afbreuk aan zijn bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 maart 2013 vermeld dat mede uit het overleg tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts is gebleken dat de belasting in de maatgevende arbeid de belastbaarheid van appellante overschrijdt. Er is geen reden voor een urenbeperking, omdat in passend werk het risico op langdurige overbelasting niet aanwezig is. In het rapport van 22 mei 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts geconcludeerd dat er voor de oogklachten beperkingen zijn opgenomen in de FML. Dat appellante niet in het donker kan autorijden, blijkt niet uit een CBR-procedure. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich bij de beoordeling terecht heeft gericht op de geschiktheid van appellante voor passende arbeid en niet uitsluitend voor de maatgevende arbeid. Ten slotte heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, in die zin dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is toegelicht dat de belasting in drie van de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, zodat de geschiktheid van de twee resterende functies in het midden kon worden gelaten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ten onrechte niet bij de hoorzitting aanwezig geweest. De voor appellante geselecteerde voorbeeldfuncties besteller post / pakketten (auto) (SBC-code 282102) en verkoper detailhandel (SBC-code 517060) zijn voor haar niet passend vanwege haar oogklachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid daarvan. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 maart 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE1875) het niet vereist is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig is bij de hoorzitting. In dit geval beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie, waaronder informatie van de behandelend sector, om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat geen medische reden voor een urenbeperking bestaat. In voor appellante passend werk is er geen energetische of preventieve indicatie voor een urenbeperking. De diagnose Stickler syndroom is niet gesteld. De kyphose bij de Morbus Scheuermann is operatief gecorrigeerd met een spondylodese. Er bestaan aanvullende degeneratieve rugklachten. Hiermee is belanghebbende aangewezen op rugsparend werk, maar is een aanvullende urenbeperking niet geïndiceerd. Verder is er sprake van retinopathie rechteroog en een perceptiedoofheid. Voor deze oog-, oor- en rugklachten van appellante zijn beperkingen opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts geconcludeerd dat uit de stukken van de behandelaars van appellante niet blijkt dat meer beperkingen gerechtvaardigd zijn. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn. Zij heeft geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat een voldoende aantal functies aan de schatting ten grondslag is gelegd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is er geen ruimte voor veroordeling tot vergoeding van schade, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

NK