ECLI:NL:CRVB:2025:1132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WW- en ZW-uitkering wegens geen privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WW-uitkering en ZW-uitkering van appellant door het Uwv, omdat appellant niet als werknemer was verzekerd. Appellant had een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, waarbij hij aangaf werkzaam te zijn geweest bij [naam bedrijf]. Het Uwv heeft echter, na een onderzoek naar een mogelijk gefingeerd dienstverband, geconcludeerd dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig en toereikend was, en dat de intrekking van de uitkeringen terecht was. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij wel degelijk als werknemer heeft gewerkt, maar de Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.