ECLI:NL:RBDHA:2024:7929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/5606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitkeringen op basis van gefingeerd dienstverband en de beoordeling van bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv die zijn uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) schorsten en introkken, omdat het Uwv tot de conclusie was gekomen dat zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam] gefingeerd was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringswetten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk werkzaamheden had verricht voor [bedrijfsnaam]. De rechtbank concludeerde dat de door eiser overgelegde schriftelijke verklaringen niet als objectieve en verifieerbare gegevens konden worden aangemerkt die de onjuistheid van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk maakten. Eiser had derhalve geen recht op de uitkeringen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiser om met objectieve gegevens te komen om zijn standpunt te onderbouwen, en bevestigt de bevoegdheid van het Uwv om uitkeringen te schorsen bij gegronde vermoedens van fraude.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: M.A. Brouwer.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2023 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) geschorst in verband met onderzoek naar de rechtmatigheid van deze uitkering. [1]
Bij besluit van 16 februari 2023 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv bepaald dat eiser per 30 mei 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
Bij een tweede besluit van 16 februari 2023 (het primaire besluit 3) heeft het Uwv bepaald dat eiser vanaf 30 juni 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 20 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft op 29 september 2023 aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Van het Uwv is een brief ingekomen van 25 maart 2024 met als bijlage het rapport van bevindingen van het Uwv Themaonderzoek NOW van 24 augustus 2023.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Op 24 juni 2021 heeft eiser per 30 juni 2021 een WW-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft hij opgegeven dat hij in de periode van 1 november 2020 tot en met 30 juni 2021 (de periode in geding) een dienstverband heeft gehad met [bedrijfsnaam] (ook aangeduid als ‘[bedrijfsnaam]’ maar hierna telkens [bedrijfsnaam] genaamd). Bij besluit van 19 juli 2021 heeft het Uwv eiser vanaf 30 juni 2021 een WW-uitkering toegekend. Nadat eiser zich vanuit de WW had ziekgemeld, heeft het Uwv hem bij besluit van 31 mei 2022 vanaf 30 mei 2022 een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Op basis van een zogeheten themaonderzoek, naar aanleiding van een interne fraudemelding op 5 juli 2022, is het Uwv tot de conclusie gekomen dat het dienstverband van eiser bij [bedrijfsnaam] alleen op papier bestaan heeft en dus een gefingeerd dienstverband betreft. Dat brengt mee dat eiser niet als werknemer [2] kan worden beschouwd, zodat hij niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringswetten en om die reden geen recht had op de hiervoor bedoelde WW-uitkering en ZW-uitkering. De onderzoeksbevindingen van het Uwv zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 17 januari 2023.
1.3.
Themaonderzoek
Aan de conclusie in het rapport van het themaonderzoek van 17 januari 2023 dat van een gefingeerd dienstverband sprake is geweest, liggen samengevat de volgende bevindingen ten grondslag. Eiser heeft tegenstrijdig dan wel wisselend verklaard over zijn functie, variërend van commercieel-technisch medewerker buitendienst tot alleen centralist. Gelet op de zeer geringe omzet van € 2.055,- van [bedrijfsnaam] over het vierde kwartaal van 2020 tot en met het tweede kwartaal van 2021 – dus tijdens de coronapandemie en de toen geldende maatregelen – is het daarnaast vreemd dat het brutoloon van eiser van € 3.401,49 vanaf maart 2021 is verhoogd naar € 4.601,56 per maand (een salarisverhoging van meer dan € 1.200,-). Verder heeft H. Sourmanshahi, de vader van eiser, op 18 februari 2021 verklaard dat hij weet dat [bedrijfsnaam] in 2020 nauwelijks ritten heeft gehad. [bedrijfsnaam] heeft eiser bij de Belastingdienst met loon verantwoord van mei 2020 tot en met oktober 2020, maar dat is achteraf, op 19 februari 2021, ingetrokken, evenals bij twee andere personen. Als onderdeel van het themaonderzoek hebben twee medewerkers van de directie Handhaving van het Uwv op 3 oktober 2022 met eiser gesproken, waarbij eiser vooraf is meegedeeld dat het gesprek gaat over zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam]. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt dat door eiser is ondertekend. Uit dit verslag blijkt onder meer dat eiser heeft verklaard dat hij alleen als centralist heeft gewerkt en daarnaast geen andere werkzaamheden heeft verricht en dat hij geen namen van collega’s kan noemen.
Standpunten
2. Eiser stelt dat van een gegrond vermoeden dat het recht op ziekengeld niet of niet meer bestaat als bedoeld in artikel 47a, tweede lid en onder a, van de ZW, geen sprake is. Verder heeft hij drie schriftelijke verklaringen overgelegd. Eiser stelt dat het Uwv met het themaonderzoek onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam] en daarom ten onrechte heeft geconcludeerd dat van een gefingeerd dienstverband sprake was.
3. Het Uwv handhaaft zijn standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit. De beroepsgronden zijn gelijk aan de bezwaargronden. In de door eiser in beroep overgelegde schriftelijke verklaringen ziet het Uwv geen aanleiding voor een gewijzigd standpunt, omdat die niet als verklaringen van onafhankelijke derden kunnen worden aangemerkt.
Beoordeling
4. Ter beoordeling staat of het Uwv eiser terecht niet verzekerd heeft geacht voor de WW en de ZW omdat hij wegens het ontbreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking geen werknemer was. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.1.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. [3] Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [4]
In het kader van de bevoegdheid om een ZW-uitkering te schorsen op grond van artikel 47a, tweede lid, van de ZW hoeft het Uwv niet te beschikken over gegevens die aannemelijk maken dat sprake is van een gefingeerd dienstverband, maar is voldoende dat die gegevens een gegrond vermoeden opleveren. Bij besluiten tot intrekking van een reeds verstrekte uitkering en terugvordering daarvan met terugwerkende kracht, is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het in deze zaken (voor zover het gaat om de intrekking en terugvordering van de aan eiser verstrekte WW- en ZW-uitkeringen) aan het Uwv is om de feiten aan te dragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat in de relevante periode geen aanspraak bestond op deze uitkeringen. Indien op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser een dergelijke aanspraak niet had, ligt het vervolgens op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken. [5]
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat van een gegrond vermoeden dat het recht op ziekengeld niet of niet meer bestaat geen sprake is geweest en overweegt daartoe het volgende.
4.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat wat eiser in het aanvullend beroepschrift onder het kopje ‘Standpunt eiser’ heeft aangevoerd ter onderbouwing van deze beroepsgrond, een vrijwel woordelijke herhaling is van wat in de bezwaargronden onder het kopje ‘standpunt cliënt’ is opgenomen, met als enig verschil dat waar in de bezwaargronden onder dit gedeelte ‘cliënt’ staat vermeld, dit in het aanvullend beroepschrift telkens is vervangen door ‘eiser’. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. Een herhaling van bezwaargronden wordt niet als een dergelijke gemotiveerde en specifieke betwisting beschouwd (zie rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:294). Op de bezwaargronden is immers al gereageerd in het bestreden besluit. De hiervoor bedoelde herhaling in beroep van wat eiser in de gronden van bezwaar heeft aangevoerd, vormt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen toereikende betwisting van het bestreden besluit.
4.2.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.
Het Uwv heeft in het nadeel van eiser mee kunnen wegen dat zijn functie telkens wisselend is omschreven, waardoor onduidelijk blijft welke werkzaamheden eiser voor [bedrijfsnaam] zou hebben verricht. Zo vermeldt de arbeidsovereenkomst dat eiser als commercieel-technisch medewerker buitendienst werkzaam was, terwijl eiser heeft verklaard dat hij als centralist werkzaam was en geen andere werkzaamheden had en geeft zijn curriculum vitae weer een andere omschrijving van de door hem gestelde werkzaamheden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het Uwv in het nadeel van eiser heeft kunnen meewegen dat het vreemd is dat zijn salaris vanaf maart 2021 met meer dan € 1.200,- is verhoogd, terwijl zijn functie ongewijzigd is gebleven. Die salarisverhoging valt immers niet te rijmen met de zeer geringe omzet van € 2.055,- van [bedrijfsnaam] over het vierde kwartaal van 2020 tot en met het tweede kwartaal van 2021 en de omstandigheid dat [bedrijfsnaam] in 2020 nauwelijks ritten heeft gemaakt. Voormelde omzet is op geen stukken na voldoende om eiser ook maar één maandsalaris te kunnen betalen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het Uwv bevreemdingwekkend heeft kunnen achten dat de loonverantwoording van eiser door [bedrijfsnaam] bij de Belastingdienst na enkele maanden zonder aanwijsbare reden weer is ingetrokken, zoals overigens ook bij twee andere werknemers van [bedrijfsnaam] is gedaan.
4.3.
Over de door eiser in beroep overgelegde schriftelijke verklaringen overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.1.
De verklaring die op naam staat van J.G. Kaptein is niet ondertekend, niet gedateerd, niet voorzien van contactgegevens en ook niet voorzien van een kopie van een geldig legitimatiebewijs. Hierdoor is niet na te gaan of die verklaring daadwerkelijk van J.G. Kaptein afkomstig is.
4.3.2.
De verklaring van City Tax is wel ondertekend, maar door wie blijkt niet uit die verklaring, terwijl deze evenmin is voorzien van een kopie van een geldig legitimatiebewijs en daardoor niet verifieerbaar is. Overigens merkt de rechtbank op dat eiser op de zitting heeft verklaard niets te weten over de directie van City Tax, terwijl uit het door het Uwv overgelegde rapport van bevindingen van het Themaonderzoek NOW van 24 augustus 2023 blijkt dat de vader van eiser, H. Sourmanshahi, zich voorstelde als eigenaar van City Tax.
4.3.3.
De verklaring die op naam staat van G. Essilfie is wel ondertekend en bevat contactgegevens, maar een kopie van een geldig legitimatiebewijs ontbreekt, zodat niet is te verifiëren of die verklaring daadwerkelijk van de beweerdelijke opsteller afkomstig is.
Dat G. Essilfie een collega van eiser is geweest, zoals de verklaring vermeldt, acht de rechtbank onaannemelijk. Eiser is immers op 3 oktober 2022 uitdrukkelijk gevraagd of hij namen van collega’s kan noemen, maar die vraag heeft hij, zonder voorbehoud, ontkennend beantwoord. Dat eiser in beroep ineens een schriftelijke verklaring van een beweerdelijke oud-collega in het geding brengt, valt daarmee niet te rijmen. Ter zitting heeft eiser hierover opgemerkt dat hij destijds geen namen van oud-collega’s heeft willen noemen omdat hij hen niet in moeilijkheden wilde brengen, maar waarop die gestelde vrees gegrond is, heeft hij niet toegelicht. Overigens had eiser in dat geval eenvoudigweg kunnen weigeren die vraag te beantwoorden op welke mogelijkheid hij aan het begin van het gesprek is gewezen, in plaats van een antwoord te geven waarvan eiser nu beweert dat dit onwaar is. In het licht van de door eiser gestelde vrees voor moeilijkheden voor zijn oud-collega’s als hij hun namen zou noemen, is bovendien onbegrijpelijk dat eiser alsnog de naam van een beweerdelijke oud-collega bekend heeft gemaakt door het overleggen van een verklaring die op naam van deze oud-collega is gesteld.
4.3.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door eiser in beroep overgelegde verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als objectieve en verifieerbare gegevens die de onjuistheid van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk maken. Nu eiser ook overigens geen gegevens heeft overgelegd die als zodanig kunnen worden aangemerkt, heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Conclusie
5. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft gesteld dat eiser in de periode in geding geen verzekerde arbeid heeft verricht voor [bedrijfsnaam]. Aldus waren er voldoende aanknopingspunten voor een gegrond vermoeden dat sprake is van een gefingeerd dienstverband, zodat het Uwv bevoegd was om de betaling van het ziekengeld te schorsen. Voorts leidt het voorgaande tot de conclusie dat eiser niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringswetten. Hij had daarom geen recht op een WW-uitkering en een ZW-uitkering, zodat die uitkeringen terecht zijn ingetrokken. Dringende redenen op grond waarvan het Uwv had kunnen besluiten om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien, zijn door eiser niet gesteld. Het beroep is derhalve ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 47a, tweede lid en onder a, van de ZW is het Uwv bevoegd de betaling van ziekengeld te schorsen, indien het Uwv van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat het recht op ziekengeld niet of niet meer bestaat.
2.Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW is de werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Volgens artikel 3, eerste lid, van de WW is de werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4108.
4.Zie de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en van 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926.
5.Zie opnieuw de uitspraak van de CRvB van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4108.