ECLI:NL:RBDHA:2024:7929
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van uitkeringen op basis van gefingeerd dienstverband en de beoordeling van bewijsvoering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv die zijn uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) schorsten en introkken, omdat het Uwv tot de conclusie was gekomen dat zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam] gefingeerd was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringswetten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk werkzaamheden had verricht voor [bedrijfsnaam]. De rechtbank concludeerde dat de door eiser overgelegde schriftelijke verklaringen niet als objectieve en verifieerbare gegevens konden worden aangemerkt die de onjuistheid van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk maakten. Eiser had derhalve geen recht op de uitkeringen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiser om met objectieve gegevens te komen om zijn standpunt te onderbouwen, en bevestigt de bevoegdheid van het Uwv om uitkeringen te schorsen bij gegronde vermoedens van fraude.