ECLI:NL:CRVB:2025:1033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/2012 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uwv op 79,27% per 7 maart 2022. Appellante, die zich ziekmeldde vanuit een situatie van werkloosheid, betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 mei 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Bathoorn, en het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld, en dat er geen voldoende medische onderbouwing is voor de stelling van appellante dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft gesteld dat er geen zodanig te verwachten ziekteverzuim is dat tewerkstelling van appellante in redelijkheid niet van een werkgever kan worden verlangd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De beslissing van de Raad houdt in dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante, met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, in stand blijft.

Uitspraak

24/2012 WIA
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2024, 23/1471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 7 maart 2022 heeft vastgesteld op 79,27%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. Appellante acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Bathoorn, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bathoorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als creditmanager voor 41,05 uur per week. Op 9 maart 2020 heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met energetische beperkingen en chronische infecties. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 februari 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 73,05%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 februari 2022 aan appellante met ingang van 7 maart 2022 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover dit het arbeidsongeschiktheidspercentage en de resterende verdiencapaciteit betreft en de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 maart 2022 vastgesteld op 79,27%. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 december 2022, met een nieuwe FML van dezelfde datum, en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 januari 2023 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Naar aanleiding van de door appellante ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 oktober 2023 een gewijzigde FML opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 oktober 2023 onderkend dat uit de bevindingen van de behandelend allergoloog volgt dat appellante gevoelig is voor bijvoet. Dat kan een deel van de infecties aan bovenste luchtwegen en ogen verklaren. In de FML van 12 oktober 2023 is een aanvullende beperking opgenomen op punt 3.8.1 (moet bovennormaal contact met bijvoet vermijden). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 17 oktober 2023 geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies op basis van de gewijzigde FML nog steeds passend zijn voor appellante.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Omdat het Uwv de FML in beroep heeft gewijzigd, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet onderbouwd dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft, sterk wisselend belastbaar of niet zelfredzaam is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om de FML van 12 oktober 2023 op één of meer onderdelen onjuist te noemen. De artsen van het Uwv hebben zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat in de informatie van de behandelend artsen, waaronder de informatie van het Nederlands Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV), geen aanknopingspunten zijn te vinden voor een verdergaande urenbeperking dan gemiddeld 20 uur per week in verband met de vermoeidheidsklachten van appellante. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de beschrijving van laboratoriumuitslagen wel heeft kunnen afleiden dat er een mogelijk chronische infectie is, maar niet dat er op de datum in geding een actieve infectie was die moet leiden tot het aannemen van bijzondere arbeidsbeperkingen. In de rapporten van de artsen van het Uwv is naar het oordeel van de rechtbank overtuigend uitgelegd waarom appellante niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat haar visusbeperking niet kan worden gecorrigeerd met een hulpmiddel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belasting in de geselecteerde functies past bij de belastbaarheid van appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft haar standpunt herhaald dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellante meent dat op basis van de ingebrachte medische informatie een consistent en duidelijk medisch beeld naar voren komt omtrent de beperkingen als gevolg van chronische infecties. Appellante stelt dat de verzekeringsartsen de door haar ingebrachte medische verklaringen niet correct hebben geïnterpreteerd, waardoor haar beperkingen zijn onderschat. In het rapport van de immunoloog, infectionist en huisarts staat centraal dat zij infecties door immuundeficiëntie heeft, maar dit komt niet, althans onvoldoende, terug in de FML. De verhoogde vatbaarheid voor infecties zou moeten leiden tot een algemene beperking voor werken met anderen, althans beperkingen die de kans op infecties zouden kunnen verkleinen. Appellante heeft er op gewezen dat in zowel bezwaar- als beroep genoegzaam naar voren is gebracht dat zij lijdt aan chronische vermoeidheid. Zo heeft het NKCV een uitgebreid vermoeidheidsonderzoek uitgevoerd en is de diagnose ‘chronische vermoeidheid na borstkanker’ gesteld. GZpsycholoog drs. S.M. Steur heeft geconcludeerd dat appellante na de behandeling nog steeds ernstig moe en beperkt was. Ook het Uwv onderschrijft dat er sprake is van een complex vermoeidheidsbeeld. Appellante meent echter dat de vertaalslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – die voor interpretatie vatbaar is – niet overeenkomt met de duidelijke bewoordingen vanuit de behandelende sector. Appellante heeft ook problemen met zien en volgens haar oogarts in Kazachstan kan de hoge myopia niet door behandeling worden gecorrigeerd. Appellante heeft in hoger beroep nog informatie ingezonden van een allergoloog en van optometristen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante ten slotte nog een expertise ingebracht van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 79,27%. in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De Raad stelt voorop dat hij zich verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de in beroep aangevoerde gronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Voor een andersluidend oordeel geeft de in hoger ingebrachte medische informatie, als ook het expertiserapport van verzekeringsarts Van Amelsfoort en arbeidsdeskundige Overduin, onvoldoende aanknopingspunten.
4.2.
Van Amelsfoort concludeert in zijn rapport van 5 februari 2025 dat appellante op 7 maart 2022 niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. De FML van 12 oktober 2023 behoeft volgens Van Amelsfoort uitsluitend een aanvullende beperking ten aanzien van de (niet volledig corrigeerbare) bijziendheid van appellante. Door de onafhankelijke arbeidsdeskundige Van Overduin is vastgesteld dat die aanvullende beperking niet afdoet aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies.
4.3.
Appellante heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd haar tewerk te stellen, gelet op het te verwachten ziekteverzuim. Appellante verwijst voor haar stelling, dat in haar geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, naar het standpunt van Van Amelsfoort dat er bij haar sprake is van een verhoogde gevoeligheid voor infecties, die circa acht keer per jaar optreden met een duur van één tot twee (circa twee) weken. Arbeidsdeskundige Overduin heeft, uitgaande van een te verwachten uitval van zestien weken per jaar, vastgesteld dat in dat geval sprake is van een zodanig excessief ziekteverzuim (32,50%), dat de schatting niet in stand kan blijven.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraken van 30 mei 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AE8622 en van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2597) brengt een ziekteverzuim van rond 25% niet met zich mee dat van een werkgever tewerkstelling van een werknemer in redelijkheid niet kan worden verlangd. Bij een structureel verzuimrisico van ongeveer 30% heeft de Raad geoordeeld dat dit zodanig excessief is dat van een werkgever tewerkstelling van een werknemer niet in redelijkheid kan worden verlangd (zie onder meer de uitspraken van 29 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB2600 en van 10 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2013). In de uitspraak van 10 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:108, heeft de Raad geoordeeld dat uit de hiervoor genoemde uitspraak van 29 augustus 2007 bovendien blijkt dat bij de vraag of sprake is van excessief ziekteverzuim naast omvang en frequentie van dat verzuim, mede betekenis toekomt aan andere factoren zoals voorspelbaarheid, persoonsgebonden aspecten, vervangingsmogelijkheden en de aard van de functies.
4.5.
Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 25 maart 2025 afdoende gemotiveerd dat uit de voorhanden zijnde medische informatie niet blijkt van een zodanig te verwachten ziekteverzuim op de datum in geding dat tewerkstelling van appellante in redelijkheid niet van een werkgever kan worden verlangd. Appellante heeft aangegeven dat zij regelmatig wisselende soorten griepachtige klachten ervaart zoals een grieperig gevoel, hoesten en klachten van neus, kaak en ogen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is door de behandelend artsen echter niet vastgesteld dat bij appellante sprake is van een evidente immuundeficiëntie. De recidiverende infecties zijn bij appellante slechts in beperkte mate objectiveerbaar. Daarnaast is in de FML reeds rekening gehouden met een mogelijk verhoogde infectiegevoeligheid, dan wel suboptimaal werkend immuunsysteem, door blootstelling aan biologische agentia en werkzaamheden met een verhoogd infectierisico te beperken. Een mate van uitval, zoals door Van Amelsfoort en Overduin is aangenomen, is daarmee volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep objectief medisch niet te onderbouwen. De Raad acht dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend. Daarbij neemt de Raad ook in aanmerking dat de voor appellante geselecteerde functies niet persoonsgebonden zijn of anderszins in die functies vervanging bij uitval niet mogelijk zou zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 79,27%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M.S. van Veller