ECLI:NL:CRVB:2025:1033
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uwv op 79,27% per 7 maart 2022. Appellante, die zich ziekmeldde vanuit een situatie van werkloosheid, betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 mei 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Bathoorn, en het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld, en dat er geen voldoende medische onderbouwing is voor de stelling van appellante dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft gesteld dat er geen zodanig te verwachten ziekteverzuim is dat tewerkstelling van appellante in redelijkheid niet van een werkgever kan worden verlangd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De beslissing van de Raad houdt in dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante, met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, in stand blijft.