ECLI:NL:CRVB:2016:66

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/6715 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de aanvraag van appellant voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met terugwerkende kracht werd afgewezen. Appellant had zich op 26 november 2012 gemeld voor bijstand, met als gewenste ingangsdatum augustus 2012. Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld had de aanvraag afgewezen, omdat appellant geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou worden. De rechtbank Overijssel had deze afwijzing bevestigd, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat volgens de WWB bijstand in beginsel pas kan worden verleend vanaf de datum van melding om bijstand aan te vragen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Appellant stelde dat hij bijstand had moeten ontvangen vanaf augustus 2012, omdat hij in die periode geen inkomsten had en in financiële problemen verkeerde. De Raad oordeelt echter dat het niet tijdig indienen van de aanvraag voor bijstand voor rekening en risico van appellant komt. Bovendien is het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden op zich geen bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen grond is voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 12 januari 2016, waarbij de aangevallen uitspraak is bevestigd en er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6715 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 oktober 2014, 14/1149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. dr. Faber. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. Rollman en A. Everts.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 26 november 2012 heeft appellant zich gemeld om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 29 november 2012 heeft appellant de aanvraag ingediend met als gewenste ingangsdatum augustus 2012.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2013, heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 21 januari 2014, 13/1486, heeft de rechtbank Overijssel het beroep tegen het besluit van 21 mei 2013 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.3.
Ter uitvoering van de in 1.2 genoemde uitspraak van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit) aan appellant bijstand toegekend met ingang van 26 november 2012. Het dagelijks bestuur heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellant geen bijzondere omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die rechtvaardigen dat in afwijking van artikel 44, eerste lid, van de WWB bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover geen besluit is genomen op het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand wordt verleend met ingang van een eerdere datum dan 26 november 2012.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover het betreft de ingangsdatum van de bijstand. Hij stelt dat hem bijstand had moeten worden toegekend vanaf augustus 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 43, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag, of indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
In geschil is of sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat met terugwerkende kracht bijstand wordt verleend over de periode van 1 augustus 2012 tot
26 november 2012. Het is aan appellant dergelijke bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen grond bestaat voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht. Vaststaat dat het dagelijks bestuur bij besluit van 26 juni 2012 een eerdere aanvraag van appellant om bijstand heeft afgewezen en dat appellant daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dat appellant zich vervolgens niet eerder dan op 26 november 2012 heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand, omdat hij vreesde dat een op kortere termijn ingediende aanvraag opnieuw zou worden afgewezen, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 16 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0611 en uitspraak van 2 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6124) behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om zich tijdig te melden om bijstand aan te vragen.
4.5.
Het betoog dat appellant met ingang van 1 augustus 2012 geen inkomsten meer had en aangewezen was op bijstand, zodat alleen daarom al verlening van bijstand met ingang van
1 augustus 2012 gerechtvaardigd is, slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9646) is het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandsverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. De stelling dat appellant wegens psychische problemen, na een opeenstapeling van financiële problemen, buiten staat was eerder een melding te doen, is niet met objectieve medische gegevens onderbouwd en treft reeds om die reden geen doel. Dat appellant zich niet eerder kon melden voor het aanvragen van bijstand blijkt evenmin uit de ter zitting overgelegde verklaring van
30 november 2015 van H.J. Eikelboom, werkzaam bij Quaestor Bedrijfsadvies B.V., met een toelichting op de slechte financiële situatie van appellant vanaf 2009.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) B. Fotchind

HD