ECLI:NL:CRVB:2024:977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-pensioen naar norm alleenstaande en verzoek om partnertoeslag
In deze zaak gaat het om de herziening van een eerder besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant. Appellant had op 11 november 2013 een ouderdomspensioen aangevraagd en kreeg per 16 juni 2014 een pensioen op basis van de norm voor alleenstaanden, ondanks dat hij samenwoonde met zijn partner en haar meerderjarige zoon. Op 17 september 2020 verzocht appellant de Svb om herziening van dit besluit, met de claim dat hij recht had op een gehuwdenpensioen met partnertoeslag. De Svb wees dit verzoek af, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die niet al bekend waren bij de aanvraag van het AOW-pensioen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat appellant niet accepteerde en in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat het verzoek om herziening niet kan dienen als een nieuwe discussie over de juistheid van het oorspronkelijke besluit. De Raad concludeerde dat de Svb het verzoek om herziening terecht had afgewezen en dat het besluit van 5 maart 2014 in stand blijft. Appellant heeft geen recht op een gehuwdenpensioen met partnertoeslag, zowel voor de verleden als de toekomst, en krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht.