ECLI:NL:CRVB:2020:321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- J.L. Boxum
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW naar norm gehuwden zonder toeslag in het kader van gezamenlijke huishouding versus meerpersoonshuishouding
In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van appellant, die sinds 1 september 2002 een ouderdomspensioen ontvangt. Tot 1 januari 2014 ontving hij een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden met een toeslag voor zijn partner X. Na de wijziging van zijn woonsituatie, waarbij hij samen met Y en later Z in een woning verbleef, heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) zijn AOW-pensioen herzien. De Svb stelde dat appellant met ingang van 1 februari 2016 geen recht had op een toeslag voor Z, omdat hij voor 1 januari 2015 geen gezamenlijke huishouding met haar voerde, maar een meerpersoonshuishouden met Y en Z. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de besluiten van de Svb ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad concludeert dat appellant, Y en Z voor 1 januari 2015 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, maar dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen appellant en Z. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft gesteld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een toeslag, omdat er sprake was van een meerpersoonshuishouden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De uitspraak benadrukt de juridische definitie van gezamenlijke huishouding en de voorwaarden die daarvoor gelden, evenals de rol van wederzijdse zorg in de beoordeling van de situatie.