ECLI:NL:CRVB:2024:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
23/264 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellante door het Uwv per 4 oktober 2020. Appellante, die zich ziek had gemeld met nek- en rugklachten en depressieve klachten, betwistte de beëindiging van haar ziekengeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen in de geselecteerde functies. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad volgde deze conclusie. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de rechtbank het toetsingskader, zoals geformuleerd in het Korošec-arrest, correct had toegepast en dat er geen reden was om af te wijken van dit kader. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

23/264 ZW
Datum uitspraak: 25 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 december 2022, 21/3873 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld van appellante per 4 oktober 2020 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op ziekengeld. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als tuinbouwmedewerker voor gemiddeld 28,57 uur per week. Op 4 juli 2019 heeft zij zich ziekgemeld met nek- en rugklachten en depressieve klachten. Het Uwv heeft appellante ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante vier functies geselecteerd. In deze functies kan zij meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, namelijk 93,02%. Daarom heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2020 het ziekengeld van appellante met ingang van 4 oktober 2020 beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusies van de primaire verzekeringsarts onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen en binnen een andere functie andere deelfuncties geselecteerd. Dat heeft echter niet geleid tot een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aan de hand van de rechtspraak van de Raad [1] , waarin het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nader is uitgewerkt [2] , de uitgangspunten gevolgd voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig, zonder tegenstrijdigheden en begrijpelijk tot stand zijn gekomen. Ook heeft appellante voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen niet juist is, te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over informatie van de behandelende sector en heeft deze informatie inzichtelijk bij zijn oordeelsvorming betrokken. Verder is de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. Er is geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Zowel voor de psychische klachten als de lichamelijke klachten zijn diverse beperkingen vastgelegd in de FML. Appellante is hiermee niet tekortgedaan. Appellante heeft geen medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door appellante was verzocht. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank ten slotte geoordeeld dat afdoende is komen vast te staan dat de (resterende) geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd door te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of appellante met deze beperkingen in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De bestuursrechter kan als niet-arts niet toetsen of een juist medisch onderzoek is verricht. De rechtbank heeft een opsomming gegeven van de handelingen door de verzekeringsartsen. Dat daaruit volgt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig, voldoende gemotiveerd, inzichtelijk en niet tegenstrijdig zijn is niet te volgen. Omdat de bestuursrechter op grond van het Korošec-arrest niet te veel mag leunen op rapporten van niet-onafhankelijke artsen zal de rechter zelf een onpartijdig deskundige ter advisering moeten inschakelen bij geschillen in medische kwesties. De rechtbank is hieraan voorbijgegaan en heeft het standpunt van niet-onafhankelijke artsen kritiekloos gevolgd. De rechtspraak van de Raad gaat niet over appellante zelf en gaat ook niet in op het standpunt van appellante over de bestuursrechter. De rechtbank heeft voorts ten onrechte gesteld dat een verwijzing naar het bezwaarschrift niet als een gemotiveerde en specifieke betwisting van het bestreden besluit wordt opgevat. Daarmee meet de rechtbank met twee maten omdat (doorgaans) geen verweerschrift van het Uwv nodig is of het Uwv ook volstaat met verwijzing naar de stukken. Het voeren van weerwoord of het leveren van tegenbewijs zegt daarnaast niets over de vraag of er voldoende gelijkwaardigheid is om de rechter te overtuigen van het standpunt. Dat bewijs kan ook aan de hand van het dossier geleverd worden. Het Uwv mag zich volgens de rechtbank baseren op rapporten van de verzekeringsartsen, terwijl appellante de gestelde onjuistheid van die rapporten aannemelijk moet maken aan de hand van informatie van de behandelaars die enkel inzicht mogen geven in het ziektebeeld. Vaak zijn nog allerlei onderzoeken gaande en zijn diagnoses nog niet geheel rond. Te vaak wordt dan tegengeworpen dat sprake is van subjectieve klachten, terwijl de behandelaars deze klachten wel serieus nemen. Als de rechter leunt op een partij helpt het aanbrengen van tegenbewijs door de wederpartij niets. Dat de rechter kan toetsen dat de informatie van de behandelaars inzichtelijk is betrokken blijkt nergens uit. Er is dus geen sprake van equality of arms en daarmee is sprake van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.1.2.
Appellante heeft verwezen naar een uitspraak [3] , waarin de Raad het verzoek van de betrokkene om een deskundige te benoemen voor berekeningen die nodig zijn voor de vaststelling van het recht op een AOW-toeslag heeft afgewezen en heeft geoordeeld dat hiervoor geen specifieke, niet bij de Raad aanwezige, deskundigheid is vereist. Deze uitspraak is ten onrechte niet doorgetrokken in medische kwesties, terwijl de bestuursrechter ook de medische deskundigheid mist om te kunnen oordelen in medische geschillen.
3.1.3.
De verzekeringsartsen hebben ten onrechte geen functioneel onderzoek verricht en ook de duurbelastbaarheid van appellante is niet onderzocht. Het lichamelijke onderzoek heeft zich ten onrechte beperkt tot een onderzoek op afwijkingen. Het psychische onderzoek is slechts een indruk geweest en daarmee geen objectieve waarneming. Er is geen specifieke informatie ingewonnen over appellantes geheugen- en concentratiestoornissen. Informatie van de huisarts en reumatoloog werd pas later bekend. Informatie van de neuroloog ontbreekt. De FML is te optimistisch ingevuld, terwijl daarbij niet is gebleken dat het Verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash associated disorder I/II en Aspecifieke lage rugpijn en het protocol over fibromyalgie zijn gevolgd. Bij de vertaling naar de FML had niet de zogenoemde causale benadering moeten worden gevolgd, maar had het volledige medische beeld in ogenschouw moeten worden genomen. Met het (beperkte) medische onderzoek is geen antwoord gegeven op de vraag hoe het kan dat iemand die geen administratief werk meer kan doen en een indicatie heeft om hierin begeleid te worden volgens het Uwv zonder urenbeperking 40 uur administratieve werkzaamheden kan verrichten.
3.1.4.
In de geselecteerde functies is sprake van cognitieve belasting en repetitieve handelingen en de functies vergen veel van rug, nek, schouders, armen en handen en ooghand-coördinatie. Er is geen rekening gehouden met appellantes gevoeligheid voor vocht, koude en tocht. Zowel productiewerk in de fabriek, werkzaamheden in de tuinbouw als werk in de administratie zijn geen passende werkzaamheden voor appellante. Alle functies vermelden overschrijdingen maar deze zijn niet gemotiveerd in een nader rapport of bijlage. Ten onrechte heeft geen overleg plaatsgevonden tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het standpunt van het Uwv

3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van het ziekengeld in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ziekengeld, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [4] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Over wat appellante in zijn algemeenheid heeft aangevoerd over de toetsing van het medisch oordeel door de rechter heeft de Raad reeds eerder geoordeeld. [5] Het toetsingskader is naar aanleiding van het Korošec-arrest in de rechtspraak ontwikkeld als uitgangspunt voor de rechter in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige. Dit om als bestuursrechter zo nodig compensatie te bieden als een partij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij. [6] Het gaat dus om een algemeen toetsingskader met het oog op het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, toegepast op het individuele geval. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd over de toepassing van het Korošec-arrest terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van het toetsingskader dat de Raad heeft geformuleerd in zijn uitspraak van 30 juni 2017. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak uitgebreid ingegaan op de in de uitspraak van 30 juni 2017 te onderscheiden stappen, namelijk allereerst de beoordeling of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt. De Raad onderschrijft deze overwegingen volledig.
4.3.
Voor zover appellante heeft bedoeld dat artikel 6 van het EVRM is geschonden omdat van haar wordt verlangd een begin van bewijs of een concreet aanknopingspunt aan te voeren, wordt erop gewezen dat de twijfel van appellante aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen wel van enige onderbouwing moet zijn voorzien. [7] Appellante heeft haar twijfel niet onderbouwd, ook niet aan de hand van de bestaande stukken in het dossier.
4.4.
Het standpunt van appellante dat, omdat bij de Raad geen medische deskundigheid aanwezig is, in de onderhavige zaak per definitie een deskundige moet worden ingeschakeld, wordt niet gevolgd. De Raad vormt namelijk zelf geen medisch oordeel, maar beoordeelt of de verzekeringsgeneeskundige rapporten van het Uwv voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Als er op basis van de stukken in het dossier bij de Raad twijfel is aan de juistheid van die medische beoordeling, kan de Raad een deskundige benoemen. [8] De rechtbank heeft terecht geen deskundige benoemd en terecht overwogen dat het beroep van appellante op het arrest Korošec niet slaagt, omdat niet is gebleken dat er sprake is van een onjuist of onzorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) of dat appellante in bewijsnood verkeert. Ook de Raad heeft geen reden om een deskundige te benoemen omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt.
4.5.
De rechtbank kon in de aangevallen uitspraak volstaan met een bespreking van de beroepsgronden die geen herhaling vormden van de bezwaargronden. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2021 is ingegaan op de medische bezwaargronden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 mei 2021 een (aanvullende) motivering gegeven voor de geschiktheid van de geselecteerde functies en is daarmee dus ingegaan op de bezwaargrond dat de functies niet gemotiveerd waren.
4.6.
Wat appellante verder in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische beoordeling is grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De overwegingen van de rechtbank worden hier eveneens gevolgd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen informatie over appellantes gezondheidstoestand op de datum in geding hebben gemist en dat zij voldoende inzichtelijk hebben gemaakt welke objectiveerbare klachten zijn vertaald naar beperkingen in de FML. De verzekeringsarts heeft, uitgaande van fibromyalgie in combinatie met de psychische klachten, geconcludeerd dat sprake is van een plausibel geheel van klachten en heeft diverse beperkingen aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Ten aanzien van de fysieke klachten van appellante is naast de anamnestisch geuite belemmeringen ook rekening gehouden met het Verzekeringsgeneeskundige protocol Aspecifieke lage rugklachten en WAD type I-2 en het protocol Fibromyalgie. Hierdoor kon de verzekeringsarts niet volledig meegaan met de beleving en de huidige fysieke belasting die appellante dagelijks heeft. Dit wordt gevolgd. Daarnaast is inzichtelijk gemotiveerd waarom geen (verdergaande) urenbeperking is aangenomen dan ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week. Niet gebleken is dat delen van appellantes stoornissen en dat medische informatie van de behandelend sector, waaronder huisarts, reumatoloog, neuroloog en andere specialisten, buiten beschouwing zijn gelaten. Dat informatie over appellantes geheugen- en concentratiestoornissen had moeten worden ingewonnen, zoals zij heeft gesteld, wordt niet gevolgd. De huisarts heeft geen klachten aan het geheugen of de concentratie gemeld. Ook blijkt dit niet uit andere medische informatie. Bij wie informatie hierover had moeten worden ingewonnen, heeft appellante niet toegelicht.
4.8.
De stelling van appellante dat de geselecteerde functies niet gemotiveerd zijn, wordt niet gevolgd. Alle signaleringen en nog een aantal beperkingen bij appellante die op zichzelf niet leidden tot signaleringen in de geselecteerde functies zijn gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 mei 2021 (onderdeel C). De motivering van de geselecteerde functies is daarmee voldoende transparant en verifieerbaar. Het standpunt van appellante dat desondanks overleg had moeten plaatsvinden tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt niet gevolgd.
4.9.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. Appellante is niet beperkt geacht op oog-hand-coördinatie en gevoeligheid voor vocht, koude en tocht. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit anders zou moeten zijn. In de functies is sprake van licht fysiek werk dat niet te belastend is voor rug, nek, schouders, armen en (repetitieve handelingen van de) handen. Ook is sprake van functies met een psychisch lichte belasting. Appellante is aangewezen op werk waarbij geen bijzondere eisen worden gesteld aan concentratie of geheugen. Alle functies voldoen aan dit criterium. Dat appellante hulp nodig heeft bij het doen van haar administratie waardoor zij niet in staat is administratief werk te doen, zoals zij heeft gesteld, heeft zij niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv het ziekengeld per 4 oktober 2020 terecht heeft beëindigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor schadevergoeding zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) M. Sheerzad

Voetnoten

1.Zie CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 en CRvB 5 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1960.
2.Uitspraak van het EHRM van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12 (Korošec).
3.CRvB 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:446.
4.Zie bijvoorbeeld CRvB 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
5.Zie bijvoorbeeld CRvB 22 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1575, en 7 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2370.
6.Zie CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
7.Zie bijvoorbeeld CRvB 5 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1761.
8.Zie bijvoorbeeld CRvB 2 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2021:2023.