ECLI:NL:CRVB:2020:1575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als machine operator werkte, had zich ziek gemeld met rug- en knieklachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij per 24 februari 2014 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In 2016 meldde hij zich opnieuw ziek, maar het Uwv concludeerde dat hij per 23 juni 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor de functie van productiemedewerker industrie. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van het Uwv. Appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn medische situatie was verslechterd ten opzichte van de eerdere beoordeling. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om een deskundige te benoemen, en dat het beginsel van equality of arms niet was geschonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.