ECLI:NL:CRVB:2020:1761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 11 juli 2016 ziek meldde met fysieke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering met ingang van 9 juli 2018, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de arbeidsdeskundige had de geschiktheid van de geselecteerde functies gemotiveerd. Appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van het Uwv had gevolgd en dat er twijfels bestonden over de onafhankelijkheid van de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde echter dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om deze twijfels te onderbouwen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren terecht was.