ECLI:NL:CRVB:2024:766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
22/3497 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, had op 25 februari 2020 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie vanwege ernstige gedragsproblematiek, waaronder ADHD en een oppositionele opstandige gedragsstoornis (ODD). Het Uwv concludeerde dat de situatie van appellant niet duurzaam was, wat betekent dat er mogelijkheden tot ontwikkeling van arbeidsvermogen niet uitgesloten konden worden. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellant in de toekomst mogelijk basale werknemersvaardigheden zou kunnen ontwikkelen, ondanks zijn huidige situatie. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet duurzaam was. Appellant had geen recht op de Wajong-uitkering, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van motivatie en behandeling voor het verkrijgen van arbeidsvermogen.

Uitspraak

22/3497 WAJONG
Datum uitspraak: 18 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
19 oktober 2022, 21/1292 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op
[geboortedatum] 2020 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 maart 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn moeder en bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 30 oktober 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op basis van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant sinds zijn jeugdjaren bekend is met gedragsproblematiek. Appellant is gediagnosticeerd met ADHD en een oppositionele opstandige gedragsstoornis (ODD). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van 27 maart 2008 van de [naam zorggroep], van 29 juni 2007 van de Rooms Katholieke basisschool, van 29 mei 2007 van een
kinder- en jeugdpsychologe van [X] en een rapport van 18 maart 2013 van psychologisch onderzoek van De [Y]. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 6 januari 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellant op 25 februari 2020 niet beschikte over basale werknemersvaardigheden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam was. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat niet uitgesloten is dat appellant in de toekomst basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend hebben gemotiveerd waarom het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de psychiatrische problematiek van appellant ten tijde van de datum in geding hebben onderschat. De stelling van appellant dat langdurige behandeling in het verleden geen serieus resultaat heeft opgeleverd, leidt niet tot het oordeel dat behandeling in de toekomst ook geen resultaat zal hebben. De behandelingen van appellant zijn gestopt in 2013. Ook medicatie (Ritalin) gebruikt appellant niet meer omdat hij dat niet wil. Uit de in beroep ingebrachte stukken blijkt niet van psychische behandeling van appellant rondom de datum in geding of daarna. Van belang is dat appellant allereerst gemotiveerd moet worden middels een bepaalde behandelmethode. Zo kan appellant met dialectische gedragstherapie (DGT) en met medicatie behandeld worden. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat het niet ondergaan van behandelingen niet is gelegen in ziekte of gebrek. Uit alle aanwezige gegevens is niet af te leiden dat appellant, zoals hij heeft gesteld, als gevolg van een medische oorzaak niet voor zijn psychische klachten behandelbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook toegelicht dat een gebrek aan motivatie niet gelegen is in een ziekte of gebrek. Uit de brief van 11 augustus 2021 van [naam zorggroep] blijkt dat appellant geen diagnostisch traject wil volgen, waardoor de aanmeldingsprocedure in 2021 bij [naam zorggroep] niet doorgezet wordt. De huisarts heeft appellant geadviseerd eerst met het middelengebruik te stoppen omdat hij anders mogelijk ook niet bij [naam zorggroep] terecht kan.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn ook te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is een jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op 25 februari 2020 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had, omdat hij vanwege ernstige gedragsproblematiek voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. Partijen zijn onder meer verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 25 februari 2020 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant zich konden ontwikkelen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de medische literatuur blijkt dat een ODD het liefst op jonge leeftijd behandeld moet worden om een overgang naar een antisociale persoonlijkheidsstoornis te voorkomen. Cognitieve gedragstherapie in combinatie met schematherapie is aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gewezen op het belang van het weer innemen van Ritalin in verband met ADHD. In het rapport van 30 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere informatie gegeven over DGT en schematherapie. Ook is los van behandeling met Ritalin toegelicht dat medicatiestrategieën aanvullend de klachten en symptomen van mensen die antisociaal gedrag vertonen, kunnen beïnvloeden. De behandelmethodes zijn gericht op het motiveren van cliënten en om een positieve gedragsverandering te bewerkstelligen.
4.6.2.
Appellant heeft niet weersproken dat de bovengenoemde behandelmogelijkheden er voor hem in theorie zijn. Appellant heeft op enig moment in verband met zijn ADHD ook Ritalin gebruikt met positief effect, zo blijkt uit informatie van 9 augustus 2012, maar hij is daar op eigen initiatief mee gestopt. Zoals de rechtbank heeft overwogen, stopten in 2013 ook de overige behandelingen. Volgens appellant zijn behandelingen in de praktijk voor hem niet haalbaar vanwege zijn gebrek aan motivatie. De herhaalde stelling van appellant dat zijn gedrag en gebrek aan motivatie een gevolg zijn van zijn psychische problematiek, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 30 juni 2021 en 31 augustus 2022 navolgbaar toegelicht dat het niet meewerken aan een behandeling bij appellant niet veroorzaakt wordt door een ziekte of gebrek, maar door een motivatiegebrek en dat een gebrek aan motivatie bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet een gevolg is van ziekte of gebrek, maar extern bepaald wordt (“wat levert het voor mij op”). Er is geen reden (lichamelijk of intellectueel) om aan te nemen, dat appellant de hiervoor genoemde therapieën niet zou kunnen volgen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [5] is het niet meewerken aan een adequate behandeling wegens een gebrek aan motivatie geen reden voor het toekennen van een Wajong-uitkering.
4.7.
De in hoger beroep ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit de brief van 5 april 2023 van [naam zorggroep] volgt dat behandeling tot de mogelijkheden behoort als appellant een hulpvraag zou hebben en blijkt opnieuw het gebrek aan motivatie om behandeld te worden. Verder is in deze stukken geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat dit gebrek aan motivatie voortkomt uit ziekte of gebrek.
4.8.
Appellant heeft gesteld dat hij vanwege de ODD en zijn gebrek aan motivatie ook niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Als appellant in deze stelling zou worden gevolgd, geldt immers ook hiervoor, om de redenen zoals overwogen
in 4.6 en 4.7, dat op 25 februari 2020 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant zich nog konden ontwikkelen.
4.9.
De beroepsgrond van appellant dat hij zonder forse begeleiding (hoe dan ook) niet in staat is zelfstandig te functioneren, slaagt ook niet. Nog daargelaten dat ook het Uwv heeft aangenomen dat appellant begeleiding nodig heeft, sluit de noodzaak van (al dan niet) intensieve begeleiding of voortdurend toezicht het aannemen van arbeidsvermogen niet uit.
4.10.
De beroepsgrond dat de verzekeringsartsen een voor het Uwv werkzame
GZ-psycholoog hadden moet raadplegen, slaagt evenmin. Nog daargelaten dat de vertegenwoordiger van het Uwv niet heeft kunnen bevestigen dat het Uwv GZ-psychologen in dienst heeft, is van onduidelijkheid over de psychische klachten van appellant op grond waarvan raadpleging van een psycholoog of psychiater nodig was, geen sprake.
4.11.
Gelet op 4.5 tot en met 4.10 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op 25 februari 2020 niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Er is geen aanleiding voor schadevergoeding.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en D.S. de Vries en
A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage:

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
5.Zie uitspraken van 23 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1738, en van 4 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2744.