ECLI:NL:CRVB:2019:1738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, geboren in 1997, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uwv op 22 januari 2016 was ontvangen. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van de conclusie dat appellante, hoewel zij geen arbeidsvermogen had, niet in een situatie verkeerde waarin haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet konden ontwikkelen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Ter onderbouwing heeft zij medische stukken overgelegd, waaronder een indicatiebesluit van het CIZ. Het Uwv heeft echter verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat appellante niet in een situatie verkeert waarin haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.