In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellant, die zich had ziekgemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft vastgesteld op 17 januari 2017, gebaseerd op een WIA-maandloon van € 0,44. Appellant, die in de referteperiode van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 grotendeels als zzp’er werkte, betwistte de hoogte van zijn WIA-uitkering en stelde dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder had moeten zijn, gelet op zijn ernstige psychische problematiek. De Raad concludeert dat er zorgvuldig medisch onderzoek is verricht en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigt dat de referteperiode en de hoogte van het dagloon correct zijn vastgesteld volgens de geldende wet- en regelgeving. De uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 juli 2022, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.